Het ontstaan van de vrije heerlijkheid Ameland
Hoofdstuk 1 – Ameland vóór en tijdens de opkomst van de Jelmera’s
Dit hoofdstuk beschrijft de bestuurlijke en juridische situatie van Ameland vóór het optreden van individuele hoofdelingen, en reconstrueert vervolgens de omstandigheden waaronder Ritske Jelmera en zijn familie zich tot machthebbers op het eiland konden ontwikkelen. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen contemporaine bronnen en latere historiografische interpretaties.
1.1 Ameland vóór de hoofdelingen (tot ca. 1405)
Tot ver in de veertiende eeuw kende Ameland geen centraal bestuur onder één hoofdeling. In de oudste bekende oorkonden wordt het eiland vertegenwoordigd door collectieve aanduidingen als die goede luden van Aemlant. Dit wijst op een bestuurlijke structuur waarin de afzonderlijke dorpen – vermoedelijk via burgemeesters en volmachten – gezamenlijk optraden, zonder dat sprake was van een erfelijke heer.
In 1396 sloot hertog Albrecht van Beieren een overeenkomst met de vertegenwoordigers van Ameland, waarin wederzijdse vrede en neutraliteit werden vastgelegd. De formulering van deze overeenkomst laat zien dat de hertog zich richtte tot de gemeenschap als geheel, niet tot een individuele machthebber.[1]
Vergelijkbare bevestigingen van neutraliteit en vrijgeleide volgden in 1404 en 1405. Ook hierin blijft de collectieve aanduiding van de Amelanders gehandhaafd. Deze bronnen maken aannemelijk dat Ameland rond 1400 geen hoofdeling kende die het eiland als persoonlijk machtsgebied bestuurde.
1.2 De betekenis van 1405: juridisch precedent, geen machtswisseling
Het jaar 1405 wordt in latere historiografie vaak genoemd als een keerpunt in de geschiedenis van Ameland. In contemporaine bronnen betreft het echter geen instelling van een nieuwe heer, maar een herbevestiging van eerdere afspraken over neutraliteit en vrijgeleide.
In latere eeuwen werd een verklaring die aan een landsdag te Hartwerd (1405) werd toegeschreven, door de Cammingha’s gebruikt als juridisch fundament voor de zelfstandige status van Ameland. Deze verklaring is slechts overgeleverd in latere vertalingen en afschriften; het originele stuk is verloren gegaan. Modern onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de tekstinhoud betrouwbaar is, maar dat met de datering mogelijk is gemanipuleerd om de ouderdom en daarmee het gezag van het document te vergroten.[2]
Het belang van 1405 ligt derhalve niet in de vestiging van een Jelmera- of Cammingha-heerschappij, maar in het ontstaan van een juridisch precedent dat later door opeenvolgende machthebbers strategisch werd ingezet. In 1405 sprak er nog geen hoofdeling namens de Amelanders, zij spraken zelf, de hoofdelingen kwamen pas na 1405.
1.3 Veranderingen rond 1420: crisis, heroriëntatie en macht
De eerste decennia van de vijftiende eeuw vormden een periode van ingrijpende veranderingen. De Sint-Elizabethsvloed van 1421 had grote gevolgen voor de Waddenregio, waaronder Ameland. Tegelijkertijd verscherpten de politieke tegenstellingen in Friesland zich, onder meer in het kader van de Schieringer- en Vetkoperstrijd en de bemoeienis van Hollandse en Bourgondische machthebbers.
In deze context lijken zich nieuwe machtsverhoudingen te hebben gevormd. Waar Ameland eerder collectief werd bestuurd, ontstond nu ruimte voor individuele hoofdelingen die hun positie ontleenden aan grondbezit, militaire bescherming en externe connecties. Het is in deze overgangsfase dat leden van de families Jelmera en Cammingha op Ameland verschijnen. Waarom juist Ameland in deze periode aantrekkelijk werd voor Friese elites, en welke politieke spanningen daaraan voorafgingen, wordt in een later hoofdstuk nader onderzocht.
1.4 Ritske Jelmera: herkomst en eerste optreden
Ritske Jelmera verschijnt pas na ca. 1420 duidelijk in de bronnen. Latere overlevering plaatst zijn geboorte rond het midden van de jaren 1380. Hij wordt doorgaans aangeduid als Jelmera, maar noemt zich in zijn testament expliciet ook Unga, wat wijst op verwantschap met die familie en op een bredere erfenis dan enkel Jelmera-bezit.
Hoewel sommige moderne overzichten stellen dat Ritske zich reeds in 1405 op Ameland vestigde, ontbreekt daarvoor directe contemporaine onderbouwing. Aannemelijker is dat zijn machtspositie zich geleidelijk ontwikkelde in de jaren na 1420, parallel aan de opkomst van andere hoofdelingen in de regio. In 1428 richt Philips van Bourgondië zich expliciet tot de heren van Ameland, hoogstwaarschijnlijk dus aan Ritske en misschien diens vader, die zich dan blijkbaar als zodanig gevestigd hebben.
Hoewel Ritske Jelmera in de bronnen het duidelijkst als persoon naar voren treedt, is hij niet de enige vertegenwoordiger van nieuwe hoofdelijke macht op Ameland. Ook leden van de familie Camminga blijken reeds vóór het midden van de vijftiende eeuw over bezit en verblijf op het eiland te beschikken. De latere dynastieke versmelting van Jelmera- en Cammingha-belangen veronderstelt dan ook een eerdere parallelle aanwezigheid en samenwerking, waarvan de contouren in dit hoofdstuk slechts zichtbaar worden, maar die nadere analyse vereisen.
1.5 Van Jelmera-stins tot Camminghaslot
Rond 1424–1425 werd nabij het huidige Ballum een stenen residentie gebouwd, later bekend als Jelmerastate. Deze bouw markeert een fundamentele verandering: de vestiging van een permanente, versterkte machtszetel op Ameland. De stins fungeerde als centrum van bestuur, rechtspraak en economische controle.
Chronologisch kan deze ontwikkeling als volgt worden samengevat:
- ca. 1424/1425 – bouw van een stenen residentie (Jelmera-stins) op Ameland;
- ca. 1450 – Ritske Jelmera beschikt aantoonbaar over de state en draagt deze over aan zijn nakomelingen;
- tweede helft 15e eeuw – via huwelijk en erfopvolging komt de machtspositie in handen van Hayo, kleinzoon van Ritske;
- vanaf deze periode wordt de naam Cammingha dominant, en raakt de residentie bekend als het Camminghaslot.
Via erfopvolging, huwelijkspolitiek en bestuurlijke consolidatie komt deze machtspositie uiteindelijk terecht bij Hayo Cammingha, die haar weet te legitimeren door erkenning van Bourgondische en later keizerlijke zijde. Daarmee wordt een lokale hoofdelijke heerschappij omgevormd tot een dynastiek erkende vrije heerlijkheid.
1.6 Afbakening en onderzoeksvragen
Dit hoofdstuk laat zien dat de opkomst van de Jelmera’s en later de Cammingha’s niet het gevolg was van één enkel besluit of document, maar van een proces waarin collectief bestuur plaatsmaakte voor hoofdelijke macht. Open vragen blijven onder meer:
- de precieze wijze waarop Jelmera- en Cammingha-bezit op Ameland werd verworven;
- de rol van externe machthebbers bij deze machtsvorming;
- de mate waarin latere bronnen oudere gebeurtenissen hebben hergeïnterpreteerd.
Deze vragen vormen het uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken.
Hoofdstuk 2: Parallelle elites en gedeelde belangen (ca. 1390–1458)
2.1 Inleiding: twee families, één machtsveld
De opkomst van hoofdelijke macht op Ameland in de eerste helft van de vijftiende eeuw laat zich niet herleiden tot één enkele persoon of familie. Zowel Ritske Jelmera als leden van de familie Camminga verschijnen in deze periode op het eiland, aanvankelijk zonder duidelijke hiërarchie tussen hen. Pas later, door erfopvolging en huwelijkspolitiek, vloeien deze lijnen samen. Om deze ontwikkeling te begrijpen, is het noodzakelijk beide families niet geïsoleerd, maar als parallel opererende elites te beschouwen.[3]
2.2 De Cammingha’s: beloning voor hertogelijke steun?
Van de familie Camminga is bekend dat zij zich aan het einde van de veertiende eeuw schaarde aan de zijde van de hertog van Beieren. In 1398 werd Gerrit van Cammingha door de graaf van Holland beleend met de stad Leeuwarden en omliggende gebieden, een uitzonderlijk teken van vertrouwen en beloning.[4]
Hoewel Ameland in deze periode formeel buiten directe Friese rechtsmacht stond en aanvankelijk collectief werd vertegenwoordigd door de goede luden van Aemlant, is het voorstelbaar dat delen van het eiland of eraan verbonden rechten in dezelfde context als Leeuwarden aan hertoggezinde elites werden toegewezen. Dat een belening van Ameland aan Arend van Egmond tussen 1398 en 1409 nauwelijks werd geëffectueerd, laat ruimte voor alternatieve machtsvorming op lokaal niveau.[5]
Dat een zoon of naaste verwant van Gerrit van Camminga — vermoedelijk Gerrolt — zich in de daaropvolgende decennia op Ameland vestigde en daar rond 1440 aantoonbaar verblijft, blijkt uit het testament dat Peter Cammingha op Ameland opmaakte.[6]
2.3 Jelmera en Unga: een oudere Friese elite
De naam Jelmera behoort tot een oudere Friese elite, met wortels in Franekeradeel en omgeving. Ook de naam Unga duikt in deze context op als verwante of parallelle hoofdelingenlijn. Over de precieze herkomst van Ritske Jelmera bestaat geen zekerheid, maar zijn optreden vanaf de jaren 1420 wijst op iemand die reeds vóór zijn vestiging op Ameland over aanzien en netwerk beschikte.[7]
Het is aannemelijk dat ook deze familie — net als de Cammingha’s — zich in de spanningen tussen Friesland en Holland strategisch heeft gepositioneerd. Ameland bood daarbij een unieke combinatie van afstand tot het vasteland, economische mogelijkheden en juridische ambiguïteit.[8]
2.4 Waarom Ritske, en niet Camminga, als woordvoerder?
Een opvallende vraag is waarom Ritske Jelmera in de bronnen verschijnt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, terwijl de Cammingha’s aantoonbaar eveneens aanwezig en invloedrijk waren. Hiervoor zijn meerdere verklaringen denkbaar.
Ritske kan de oudste of meest gevestigde van de twee zijn geweest, of hij kan namens een collectief van belanghebbenden hebben gesproken. Het is ook mogelijk dat hij primair een politiek-juridische rol vervulde, terwijl de Cammingha’s hun machtsbasis vooral in Leeuwarden hadden.[9]
In dat geval fungeerden beide families niet als rivalen, maar als complementaire bondgenoten.
2.5 De alliantie vóór het huwelijk
Het huwelijk van Hayo Jelmera met Dodonea Camminga in 1458 markeert geen plotselinge toenadering, maar lijkt eerder het formele sluitstuk van een al langer bestaande alliantie.[10]
Dat Hayo op dat moment nog niet de primaire erfgenaam van Ameland was, maakt het huwelijk des te betekenisvoller: het verbindt twee machtsposities die reeds decennia naast elkaar bestonden. De latere fusie van Jelmera- en Camminga-erfenissen kan daarom het best worden begrepen als de institutionalisering van een bestaande samenwerking, niet als haar beginpunt.[11]
2.6 Conclusie
In de eerste helft van de vijftiende eeuw ontstaat op Ameland geen geïsoleerde heerschappij, maar een gedeeld eliteveld, waarin Jelmera- en Camminga-belangen parallel lopen. Hun gezamenlijke optreden, vermoedelijk geworteld in hertoggezinde netwerken en bevestigd door bezit, huwelijk en erfopvolging, vormt de voedingsbodem voor de latere dynastieke eenheid. De vraag is niet waarom zij samensmolten, maar hoe zij dat zo lang naast elkaar konden blijven zonder open conflict.[12]
Hoofdstuk 3: Van hoofdeling tot “heer” – Ameland tussen Fries recht en externe erkenning (1428–ca. 1430)
3.1 Inleiding: een titel met twee betekenissen
Wanneer in 1428 in Bourgondische stukken wordt gesproken over de heren van Ameland, lijkt dat op het eerste gezicht te wijzen op een feodale heerlijkheid in klassieke zin. Die lezing is echter misleidend. De betrokken machthebber(s) waren in oorsprong Friese hoofdelingen, geen leenmannen in Hollandse of Bourgondische dienst. De titel “heer” weerspiegelt hier primair een externe, diplomatieke aanduiding, geen interne rechtsverandering.[13]
3.2 De akte van 21 maart 1428
Op 21 maart 1428 bevestigde Philips van Bourgondië, ruwaard van Holland, eerdere brieven van Willem en Jan van Beieren en van Jan van Brabant, gericht aan de heren van Ameland, betreffende vrede, neutraliteit en vrijgeleide door hun gebieden.[14]
Deze akte is van bijzonder belang omdat zij:
- ondubbelzinnig aantoont dat Ameland extern werd benaderd als een territoriale eenheid;
- impliciet veronderstelt dat er een herkenbaar gezag bestond dat het eiland vertegenwoordigde;
- voortbouwt op eerdere neutraliteitsverklaringen uit 1396, 1404 en 1405, toen nog gesloten met de goede luden van Aemlant.[15]
Het verschil is subtiel maar wezenlijk: waar eerder een collectief werd aangesproken, suggereert 1428 een meer geconcentreerde machtsstructuur.
3.3 Hoofdeling, geen leenheer
Ondanks deze externe erkenning bleef de machtsbasis van de Amelander leider Fries van karakter. Zijn gezag berustte niet op leenrecht, maar op:
- bezit van land en rechten;
- controle over een versterkte woonplaats (stins);
- erkenning door lokale elites en verwanten;
- testamentaire erfopvolging, niet feodale successie.[16]
De “heer van Ameland” was daarmee functioneel een hoofdeling met een eiland als machtsbasis, geen vazal in een leenhiërarchie.
3.4 De noodzaak van een stins
Een dergelijke positie was ondenkbaar zonder een fysieke machtszetel. In de Friese context fungeerde de stins als:
- residentie;
- defensief bolwerk;
- juridisch en symbolisch centrum van gezag.[17]
De akte van 1428 impliceert daarom dat er op dat moment reeds een versterkte residentie op Ameland moet hebben bestaan, of ten minste in aanleg was. Dit ondersteunt de gedachte dat de bouw of herbouw van een Jelmera-stins op Ameland kort vóór 1428 moet zijn begonnen, mogelijk in de nasleep van de Elisabethsvloed van 1421.[18]
3.5 Ritske Jelmera als vertegenwoordiger
Wanneer Ritske Jelmera kort daarna, in 1429, optreedt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, sluit dat logisch aan op de situatie van 1428. Hij verschijnt niet uit het niets, maar treedt naar voren in een reeds erkende machtsstructuur.[19]
Of hij in 1429 reeds de enige machthebber was, valt niet met zekerheid vast te stellen. Het testament van Peter Cammingha uit 1440, opgesteld op Ameland, toont aan dat ook andere hoofdelingen daar resideerden en aanspraken hadden.[20]
3.6 Overgangsfase: van collectief naar dynastie
De periode 1428–ca. 1430 markeert daarmee een overgangsfase:
- van collectieve vertegenwoordiging (goede luden);
- naar individuele hoofdelijke dominantie;
- zonder dat dit al een exclusieve, erfelijke heerlijkheid in feodale zin was.
Pas in de daaropvolgende decennia, door erfopvolging, huwelijkspolitiek en het verdwijnen van parallelle lijnen, zou deze positie uitgroeien tot een vrijwel onbetwiste dynastieke heerschappij.[21]
3.7 Vooruitblik
De vraag is nu niet meer of er een machtscentrum op Ameland bestond, maar waar het vandaan kwam. Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de oudere Jelmera-stins op het vasteland en nagaan hoe deze zijn betekenis verloor toen een nieuwe machtszetel op Ameland werd gevestigd. Dat vormt het onderwerp van het volgende hoofdstuk.[22]
Hoofdstuk 4 – De oude Jelmera-stins en het verschuiven van de machtsbasis (ca. 1300–1430)
4.1 De oudste Jelmera-stins (ca. 1300)
De Jelmera-stins wordt in de bronnen aangeduid als een van de oudere adellijke versterkingen in het gebied ten zuiden van Dongjum, in de terpbuurschap Bootwerd. De bouw wordt doorgaans rond het jaar 1300 geplaatst, en in 1410 wordt zij expliciet vermeld als dae alda stins, hieten Jelmersma.[23]
Deze formulering maakt duidelijk dat het hier om een reeds lang bestaande machtszetel ging, die haar betekenis ontleende aan zowel bezit als rechtsuitoefening. De stins fungeerde niet alleen als woonplaats, maar ook als juridisch ankerpunt binnen de rechtsomgang van Franekeradeel.
4.2 Bootwerd en Dongjum als rechtslandschap
Bootwerd was in de late middeleeuwen geen dorp in moderne zin, maar een samenstel van staten en stinsen met eigen rechtvoerende functies. Tot deze rechtsomgang behoorden onder meer:
- Jelmersma state;
- Lyomawrdstra state;
- Bootwerd state.
Deze staten lagen in elkaars onmiddellijke nabijheid en vormden gezamenlijk een lokaal machtscluster binnen het aester fiarndel van Franekeradeel. Het recht werd er niet permanent door de eigenaar zelf uitgeoefend, maar doorgaans door aangewezen rechters, die optraden namens de bezitter van de stins.[24]
4.3 Rechters namens afwezige eigenaren
In 1410 treedt Tjalling Rodmersma op als rechter van Donghum van dae alda stinse hieten Jelmersma.[25] Rodmersma woonde zelf niet op de stins, maar in het nabijgelegen Kitzelum. Zijn optreden moet dan ook worden begrepen als het voeren van het recht namens de eigenaar, niet als bewijs van eigendom.
Dit patroon herhaalt zich in latere jaren. In 1423–1425 wordt Tjaerd Jonga (ook: Junga, Unga) meerdere malen genoemd als rechter in het aester fiarndel.[26] In 1429 voert hij expliciet het recht voor Jelmera staeten, der ma hat alda stins.[27]
De formulering laat weinig twijfel: Tjaerd Jonga trad op namens de eigenaar van de Jelmera-stins, niet als zelfstandige machthebber.
4.4 Tjaerd Jonga als sleutelpersoon
Tjaerd Jonga is een centrale figuur in deze fase. Zijn optreden is steeds gekoppeld aan staten in de directe omgeving van Bootwerd en Dongjum, wat erop wijst dat hij lokaal verankerd was. Tegelijkertijd draagt zijn naam (Jonga / Unga / Unia) bij aan het vermoeden van een familieverband met Ritske Jelmera, die zich later expliciet ook Wnga noemt.[28]
Het is aannemelijk dat Tjaerd Jonga een verwant was — mogelijk een broer of neef — die als vertrouwenspersoon het recht uitoefende zolang de eigenaar zelf elders resideerde. Dit sluit aan bij een situatie waarin het zwaartepunt van bezit en bewoning reeds begon te verschuiven.
4.5 Het verdwijnen van de Jelmera-stins uit de bronnen
Na 1433 verdwijnen expliciete vermeldingen van de Jelmera-stins uit de rechtsbronnen.[29] Dit betekent niet noodzakelijk dat de stins fysiek werd verlaten of afgebroken, maar wel dat zij haar centrale juridische functie verloor.
Later bronnen spreken nog van een zaete te Doengium, hietende Boetwert, die in de zestiende eeuw in handen is van kerkelijke fondsen.[30] De oude Jelmera-stins lijkt dan reeds te zijn opgegaan in een breder goederencomplex, zonder zelfstandig stemrecht.
4.6 Gelijktijdige opkomst van een nieuwe stins
Parallel aan het verdwijnen van de oude Jelmera-stins uit de bronnen, verschijnt op Ameland een nieuwe machtszetel. Rond 1420–1425 wordt daar een stenen huis gebouwd, later bekend als Jelmera-stins en uiteindelijk als het Camminghaslot te Ballum.[31]
Deze gelijktijdigheid is opvallend: juist in de periode waarin de oude vasteland-stins haar juridische rol verliest, ontstaat op Ameland een nieuwe residentiële en bestuurlijke kern binnen dezelfde familiekring.
4.7 Geen breuk, maar verplaatsing
De beschikbare bronnen wijzen niet op een abrupte overdracht of verlies van bezit, maar op een geleidelijke verplaatsing van de machtsbasis. De oude Jelmera-stins bleef vermoedelijk nog geruime tijd als goed bestaan, terwijl het bestuurlijke en politieke zwaartepunt verschoof naar Ameland.
In deze context kan de Jelmera-stins bij Dongjum worden gezien als de moederstins, waaruit een nieuwe machtszetel voortkwam. De verplaatsing markeert geen einde van de Jelmera-lijn, maar juist haar transformatie — een proces dat uiteindelijk zou leiden tot de opkomst van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland.
Hoofdstuk 5 — Ritske Jelmera en de Amelander machtsbasis
5.1 Ritske Jelmera: afkomst en positie
Ritske Jelmera, geboren 1383–1385, behoort tot de Friese hoofdelingenelite en is verbonden met meerdere invloedrijke geslachten, waaronder Jelmera en Unga (of varianten daarvan). Beide lijnen zijn oorspronkelijk gevestigd aan de Friese wal, waar zij beschikten over stinsen die waren [ingebed in de Friese rechtsstructuur] en stemrecht verleenden in regionale vergaderingen.
Dat Ritske in latere bronnen ook als Unga wordt aangeduid, wijst op het samenkomen van deze familielijnen in zijn persoon. In de eerste helft van de 15e eeuw verplaatst zich echter het zwaartepunt van deze familie van Franekeradeel naar Ameland. Deze verplaatsing kan niet aan één moment of beslissing worden gekoppeld, maar voltrekt zich geleidelijk.
5.2 Vestiging op Ameland en de stins te Ballum
Op Ameland bevindt zich in de 15e eeuw een stins te Ballum, die aan Ritske Jelmera wordt toegeschreven en later bekend zal staan als het Camminghaslot. Of deze stins door Ritske zelf is gebouwd, dan wel door zijn vader of een eerdere generatie is gesticht en later is herbouwd of versterkt, is niet met zekerheid vast te stellen (1400 begin 1400 of 1424, [1425], versterkt huis ). Een herbouw na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 behoort tot de mogelijkheden.
Van belang is dat de Ballumer stins geen deel uitmaakte van de Friese rechtsstructuur en geen stemrecht verleende. Daarmee onderscheidde zij zich fundamenteel van de stinsen aan de wal. De stins vormde niettemin een tastbare machtsbasis van waaruit gezag over het eiland kon worden uitgeoefend.
5.3 Ritske als machthebber zonder titel (1428)
In een akte van 21 maart 1428 richt Philips van Bourgondië zich tot de ‘heren van Ameland’ inzake vrede, neutraliteit en vrijgeleide. Hoewel Ritske Jelmera daarin niet met naam wordt genoemd, ligt het voor de hand dat hij tot deze aangesproken machthebbers behoorde.
Deze benadering weerspiegelt het perspectief van de Bourgondische overheid, die in perifere gebieden zocht naar aanspreekpunten en deze doorgaans duidde in feodale termen. Dat betekent niet automatisch dat Ritske zijn positie aan een formele belening ontleende. Een dergelijke beleningsakte is niet overgeleverd, en ook uit andere bronnen blijkt geen directe aanwijzing voor een feodale titelverlening.
Ritske functioneert hier als feitelijk machthebber en woordvoerder, erkend door externe partijen, maar geworteld in lokale machtsverhoudingen. Er is sprake van dat hij in 1429 optreedt als woordvoerder van Ameland, of vertegenwoordiger, of een overeenkomst sloot met de graaf van Holland, maar het blijft onduidelijk waarop dat gebaseerd is. Hij is niet de enige hoofdeling op Ameland, uit het testament van Peter Kammingha blijkt dat hij er in 1440 ook resideerde, en hij liet zelfs getuigen van de wal overkomen, Ritske was daar niet bij, waarschijnlijk omdat getuigen uit het rechtsgebied van Kammingha, Leeuwarderadeel (Cammgingabuur), juridisch sterker waren.
5.4 Bezit, gezin en opvolging
Het [testament van Ritske Jelmera] uit 1450 biedt inzicht in zijn positie en prioriteiten. Daarin wordt de [Jelmera-state stins op Ameland als kernbezit behandeld en vererfd door zijn oudste zoon Romke. Dit wijst erop dat Ameland tegen het midden van de 15e eeuw de primaire machtsbasis van de familie was geworden.
Naast zijn wettige zoon Romke is uit eerdere akten bekend dat Ritske ook een onwettige zoon had, Hannyka, die reeds in 1439 [bezittingen verwerft]. De opeenvolging van huwelijken en de verspreiding van familiebanden over geslachten als [Donia], [Aylva], [Heringa] en [Hemmema] onderstrepen Ritskes positie als een goed ingebedde Friese hoofdeling, ook al concentreert zijn machtsuitoefening zich steeds sterker op Ameland. Zo zien we in 1410 Tjalling Rodmersma (OFO II #10, #17, #18), en in 1429 Tjaerd Jonga het recht voeren over de Jelmera-stins. Deze Tjaerd zal een Unga geweest zijn, en Rodmersma zien we voor diverse gebieden rechtvoeren, blijkbaar bij afwezigheid van de eigenaar.
5.5 Twee stinsen, twee rechtsruimten
In Ritskes leven bestaan gedurende enige tijd twee machtscentra naast elkaar: de [oudere Jelmersma-stins bij Dongjum] aan de wal en de [stins te Ballum] op Ameland. Deze stinsen vertegenwoordigen niet alleen verschillende locaties, maar ook verschillende rechtsruimten.
Aan de wal betekende bezit deelname aan de Friese rechtsorde, met bijbehorende verplichtingen en stemrecht. Ameland daarentegen stond buiten deze structuur. Juist dit ontbreken van inbedding in het Friese recht maakte het eiland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen.
Het verdwijnen van de Jelmersma-stins uit de bronnen in Franekeradeel en het ontbreken van verdere uitbouw van die machtspositie wijzen erop dat de familie haar zwaartepunt bewust of noodgedwongen verlegde.
5.6 Ameland als autonome machtsruimte
In de loop van de 15e eeuw ontwikkelt Ameland zich onder Ritske Jelmera tot een autonome machtsruimte. De externe machten – Holland en Bourgondië – benaderen Ritske vanuit hun feodale denkraam, terwijl de interne verhoudingen op het eiland blijven aansluiten bij Friese gebruiken, zoals blijkt uit testamenten en erfopvolging.
Pas nadat deze machtspositie is geconsolideerd, wordt ook economisch en juridisch sterker ingegrepen in bestaand bezit op het eiland. Een voorbeeld hiervan vormt het conflict met het klooster van Foswerd over land en rechten op Ameland, dat in 1483 wordt beslecht. Deze akte laat zien dat wereldlijke machthebbers inmiddels voldoende positie hadden om kloosterbezit te begrenzen en te herverdelen. [bronverwijzing: OFO I #326]
5.7 Van Jelmera naar Camminga
Na Ritske Jelmera gaat de machtspositie op Ameland over op zijn nakomelingen en verwanten, waarbij de Camminga-lijn een steeds prominentere rol speelt. Deze overgang verloopt geleidelijk en zonder scherpe breuk, wat wijst op een vroege compatibiliteit tussen beide geslachten.
Dat de kleinzoon van Ritske uiteindelijk in 1469 door Karel de Stoute wordt bevestigd als erfheer van de vrije heerlijkheid Ameland, markeert geen beginpunt, maar een sluitstuk: een formele erkenning van een machtspositie die zich in de voorafgaande decennia al in de praktijk had gevormd.
Hoofdstuk 4 – De fusie Jelmera–Camminga (ca. 1450–1521)
4.1 Inleiding
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe twee machtslijnen — die van Jelmera op Ameland en die van Camminga in Leeuwarden — in de tweede helft van de vijftiende eeuw samenvloeien. Deze fusie is geen enkelvoudige gebeurtenis, maar het resultaat van huwelijken, overlijden zonder mannelijke opvolging, juridische schikkingen en doelbewuste naamgeving.
Centraal staan Hayo Jelmera en zijn echtgenote Dodonea, weduwe van Sicke Camminga.
4.2 De positie van Dodonea tussen twee geslachten
Dodonea was aanvankelijk gehuwd met Sicke Camminga, uit welk huwelijk minstens twee kinderen zijn geboren:
- Pieter (Pieter Sickes), naar Sickes vader
- Doede (Doede Sickes)
Na het overlijden van Sicke in 1458 hertrouwde Dodonea met Hayo Jelmera, kleinzoon van Ritske Jelmera en erfgenaam van de Jelmera-macht op Ameland.
Dit huwelijk vormt de schakel waarlangs de bezittingen en status van beide families uiteindelijk samenkomen.
4.3 De baer van 1458: uitsluiting van Pieter Sickes
In 1458 wordt een baer gehouden tussen enerzijds Doede Sickes Camminga en anderzijds Hayo, Romke en Keimpe Jelmera. Deze baer hangt onmiskenbaar samen met het hertrouwen van Dodonea met Hayo en de daaruit voortvloeiende herverdeling van rechten en goederen.
Opvallend is dat Pieter Sickes in deze baer geheel ontbreekt. Gezien het karakter van een baer — waarin alle volwassen mannelijke belanghebbenden plegen op te treden — kan hieruit met grote waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat Pieter Sickes vóór 1458 is overleden.
Dit vormt een belangrijk negatief bewijs in de identificatie van latere naamgenoten.
4.4 Het testament van Dodonea Camminga (1499)
Beslissend voor de reconstructie van de opvolging is het testament van Dodonea Camminga, opgemaakt op 22 maart 1499.
In dit testament noemt zij expliciet slechts twee kinderen:
- haar zoon Pieter
- haar dochter Syouck
Beiden worden tot executeurs en universeel erfgenamen benoemd. Pieter ontvangt twee derden van de nalatenschap, Syouck één derde, conform een eerder opgesteld meckbrief.
Andere kinderen worden niet genoemd, hetgeen betekent dat eventuele zoons uit Dodonea’s eerste huwelijk met Sicke Camminga vóór 1499 moeten zijn overleden.
4.5 Identificatie van Pieter: zoon van Hayo
De in het testament genoemde Pieter:
- leeft in 1499,
- heeft meerdere kinderen,
- erft onder meer de statta in Lyowerd en het zilveren schenkvat van Camminghaburg,
- wordt belast met de uitvoering van het testament.
Deze kenmerken sluiten Pieter Sickes uit, die vóór 1458 overleden moet zijn, en passen volledig op Pieter Hayes Camminga, zoon van Hayo Jelmera en latere heer van Ameland, overleden in 1521.
De veelvuldig voorkomende verwarring tussen deze twee naamgenoten wordt hiermee definitief opgeheven.
4.6 Naamgeving als bevestiging van opvolging
De naamgeving binnen het gezin van Hayo en Dodonea ondersteunt deze reconstructie op overtuigende wijze:
- hun eerste zoon wordt Pieter genoemd, naar Dodonea’s overleden zoon uit haar eerste huwelijk (Pieter Sickes);
- Pieter Hayes noemt zijn dochter Graetthia, naar Dodonea’s dochter uit datzelfde eerste huwelijk.
Deze vernoemingen over huwelijksgrenzen heen wijzen op bewuste erkenning van opvolging en continuïteit, en passen bij het streven om beide machtslijnen te verenigen.
4.7 Economische basis van de machtsfusie
Het testament van Dodonea toont een uitzonderlijk niveau van rijkdom. Legaten omvatten onder meer:
- gouden rijnsgulden,
- tonnen bier,
- tonnen koyts,
- omvangrijke kerkelijke schenkingen.
Dit wijst erop dat de fusie van Jelmera- en Camminga-bezit niet slechts juridisch, maar ook economisch van groot gewicht was. Zo verwierf Hayo het Camminga-huis, dat daarmee Amelandshuis of Heringahuis werd. Zo treed hij ook bestuurlijk op in Leeuwarderadeel. De materiële middelen vormden een essentiële basis voor de latere positie van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland.
4.8 Conclusie
De overgang van Jelmera naar Camminga is geen abrupte breuk, maar een zorgvuldig opgebouwde continuïteit. Door overlijden zonder mannelijke opvolging, hertrouwen, juridische schikkingen en doelbewuste naamgeving komen de rechten en goederen van beide geslachten samen in de persoon van Pieter Hayes Camminga.
Hiermee wordt de basis gelegd voor de latere, algemeen bekende machtspositie van de Cammingha’s op Ameland.
Hoofdstuk 5 – Van hoofdeling tot Vrij- en Erfheer: de emancipatie van Ameland
5.1 Inleiding
Na de fusie van de geslachten Jelmera en Camminga ontstaat in de tweede helft van de vijftiende eeuw een uitzonderlijke machtspositie op Ameland. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe deze positie zich ontwikkelt van die van lokale hoofdeling tot een feitelijk zelfstandige heerlijkheid, los van de Friese rechtsstructuren en met succes verdedigd tegen externe aanspraken.
5.2 Ameland buiten de Friese rechtsstructuur
Hoewel Ameland geografisch tot Friesland behoort, functioneert het in juridische zin grotendeels buiten de klassieke Friese rechtsstructuren zoals grietenijen, vierendelen en rechtsomgangen.
Er zijn geen aanwijzingen dat Ameland structureel deel uitmaakte van:
- Franekeradeel,
- Leeuwarderadeel,
- of een andere grietenij.
Dit betekende dat de gebruikelijke Friese controlemechanismen — zoals de jaarlijkse baeren en gezamenlijke eedplaatsen — op Ameland geen directe werking hadden. De macht van de lokale hoofdeling was daardoor minder ingebed, maar tegelijkertijd minder begrensd.
5.3 Ritske Jelmera als woordvoerder van Ameland
In 1429 treedt Ritske Jelmera op als woordvoerder van Ameland. Dit optreden impliceert niet slechts persoonlijk prestige, maar een erkende vertegenwoordiging van het eiland als collectief.
Belangrijk is dat Ritske in deze periode:
- geen grietman is binnen een Friese grietenij,
- geen leenman van een graaf,
- maar optreedt op basis van lokaal gezag en bezit.
Dit vormt het begin van een zelfstandige politieke identiteit van Ameland.
5.4 Het Camminghaslot als territoriale machtskern
Rond 1425 wordt te Ballum een nieuwe stins gebouwd, aanvankelijk bekend als Jelmerastate, later als het Camminghaslot. Deze locatie vervangt functioneel de oudere Jelmera-stins bij Dongjum als machtscentrum.
Kenmerken van deze machtszetel:
- strategische ligging op een hoge terp,
- fysieke dominantie over het dorp Ballum,
- combinatie van woon-, bestuurs- en verdedigingsfunctie.
De verplaatsing van de machtszetel van het vasteland naar Ameland is zowel praktisch als symbolisch: het zwaartepunt van de familie ligt voortaan definitief op het eiland.
5.5 De rol van Leeuwarden: het Amelandshuis
Parallel aan de machtsopbouw op Ameland blijft de familie stevig verankerd in Leeuwarden via het Amelandshuis (Cammingha-huis) aan de Voorstreek.
Dit huis fungeert als:
- stedelijke residentie,
- administratief centrum,
- diplomatieke uitvalsbasis.
De combinatie van een eilandelijke machtszetel en een stedelijk steunpunt is uitzonderlijk en stelt de Cammingha’s in staat zowel lokaal als regionaal te opereren.
5.6 Aanspraken van de graven van Egmond
Vanaf het einde van de vijftiende eeuw proberen de graven van Egmond hun vermeende rechten op Ameland te doen gelden, gebaseerd op een leenbrief uit 1398 waarin het eiland aan Arent van Egmond zou zijn verleend.
Cruciaal is dat:
- deze aanspraken nooit effectief zijn geëxecuteerd,
- Ameland feitelijk nooit door Egmond in bezit is genomen,
- de Cammingha’s zich al generaties lang als rechthebbenden gedragen.
Wanneer de Egmondse aanspraken in de zestiende eeuw juridisch worden aangevochten, blijkt het bezit van de Cammingha’s sterker dan het papieren recht van de graaf.
5.7 Van hoofdeling naar Heer van Ameland
In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw verandert ook de titulatuur:
- aanvankelijk hoofdeling,
- later Heer van Ameland,
- uiteindelijk Vrij- en Erfheer van Ameland.
Deze titel is geen gevolg van een formele verheffing, maar van:
- onafgebroken bezit,
- effectieve macht,
- succesvolle juridische verdediging.
De heerlijkheid Ameland ontstaat daarmee de facto en wordt pas later ook de jure erkend.
5.8 Conclusie
De opkomst van de Cammingha’s tot Vrij- en Erfheren van Ameland is het resultaat van een samenloop van factoren:
- het samengaan van Jelmera- en Camminga-bezit,
- de uitzonderlijke juridische positie van Ameland,
- strategische machtszetels op eiland en vasteland,
- en het ontbreken van effectieve externe controle.
Ameland ontwikkelt zich zo tot een vrijwel zelfstandige heerlijkheid, waarin de macht van één familie gedurende eeuwen standhoudt.
Dit proces vormt het sluitstuk van de rise to power die begon bij de oude Jelmera-stins op het vasteland.
Hoofdstuk 6: Huwelijken, uitsluiting en consolidatie van macht
6.1 Huwelijken als machtsinstrument
In de eerste helft van de vijftiende eeuw speelden huwelijken binnen de hoofdelingenstand een centrale rol bij het veiligstellen, uitbreiden of juist afbakenen van macht. Dat geldt in het bijzonder voor Ameland, waar juridische structuren minder vastomlijnd waren dan op het vasteland van Friesland.
Een belangrijk voorbeeld hiervan vormt het huwelijk tussen Hannyka Ritzeka soen van Ameland en Thied Doekka dochter Hemmemma, vastgelegd in huwelijkse voorwaarden uit 1439.[37] De formulering van deze voorwaarden wijst erop dat dit huwelijk weliswaar een alliantie was tussen twee aanzienlijke families, maar nadrukkelijk geen route tot erfopvolging van de Amelandse machtsbasis.
6.2 Uitsluiting van de stins: bewuste erfpolitiek
Uit de huwelijkse voorwaarden blijkt dat Hannyka – en impliciet ook zijn echtgenote Thied – geen aanspraak zou maken op de stins. Dit is geen detail, maar een expliciete juridische afbakening.
Deze uitsluiting past in een breder patroon waarin:
- potentiële erfgenamen formeel buiten spel worden gezet;
- machtsconcentratie binnen één lijn wordt beschermd;
- conflicten tussen aangetrouwde families worden voorkomen.
Het document toont daarmee aan dat erfopvolging niet vanzelfsprekend via het oudste mannelijke nageslacht liep, maar actief werd gestuurd via contracten en voorwaarden.[38]
6.3 De betekenis voor de positie van Ritske Jelmera
Het feit dat een Ritzeka soen van Ameland in 1439 huwelijkse voorwaarden laat opstellen, bevestigt indirect:
- dat Ritske Jelmera vóór 1440 een gevestigde machtspositie had;
- dat zijn familie als een zelfstandige machtsfactor werd gezien;
- dat het noodzakelijk werd geacht om opvolgingsrechten juridisch te begrenzen.
Dit ondersteunt het beeld dat Ritske niet slechts een lokale stinsbezitter was, maar het hoofd van een dynastie waarvan de interne verhoudingen zorgvuldig werden gereguleerd.
6.4 Van meervoudige lijnen naar één erfopvolger
Wanneer dit document wordt gecombineerd met:
- het testament van Ritske Jelmera (1450);[39]
- de latere baer-regeling tussen Doede Sickes Camminga en Hayo Jelmera (1458);[40]
- het testament van Doede Camminga (1499);[41]
ontstaat een consistent beeld: meerdere potentiële lijnen worden in de loop van de vijftiende eeuw systematisch uitgeschakeld of samengevoegd, totdat uiteindelijk één erfgenaam overblijft die zowel de Jelmera- als de Camminga-rechten verenigt.
6.5 Vooruitblik: van feitelijke macht naar vrije heerlijkheid
De huwelijkse voorwaarden van 1439 tonen aan dat de machtspositie op Ameland al vóór het midden van de vijftiende eeuw als waardevol en kwetsbaar werd gezien. In het volgende hoofdstuk zal worden onderzocht hoe deze feitelijke macht zich in de daaropvolgende decennia ontwikkelde tot een positie die later werd aangeduid als die van Vrij- en Erfheer van Ameland.
Daarbij staat de vraag centraal hoe privaatrechtelijke regelingen, erfopvolging en politieke realiteit uiteindelijk samenkwamen in een vrijwel soevereine heerlijkheid.
Hoofdstuk 7: Van feitelijke macht naar vrije heerlijkheid
7.1 Feitelijk gezag versus formeel recht
De macht van de Jelmera–Camminga-lijn op Ameland berustte aanvankelijk niet op formele leenbrieven of grafelijke bevestigingen, maar op feitelijk gezag: bezit van stinsen, controle over land en rechtspraak, en het vermogen om interne opvolging zonder inmenging van buitenaf te regelen.
Deze situatie was kenmerkend voor veel Friese hoofdelingengebieden in de late middeleeuwen, maar onderscheidde zich op Ameland door de uitzonderlijke mate van continuïteit en consolidatie binnen één familie.
7.2 De afwezigheid van grafelijk gezag
Hoewel graaf Albrecht van Beieren in 1398 Ameland in leen zou hebben uitgegeven aan Arent van Egmond, blijkt uit de bronnen dat deze aanspraak gedurende meer dan een eeuw geen praktische betekenis had.[42]
Noch Arent van Egmond, noch zijn directe nakomelingen:
- namen daadwerkelijk bezit van het eiland;
- oefenden rechtspraak uit;
- of vestigden er een vertegenwoordiger.
In diezelfde periode handelden de Jelmera–Camminga’s als vanzelfsprekende machthebbers, zonder dat hun positie kennelijk werd betwist door de eilandbewoners.
7.3 Interne legitimatie: erfopvolging en consensus
Belangrijker dan externe erkenning was de interne legitimatie van het gezag. Deze werd bereikt door:
- zorgvuldig opgestelde testamenten;
- baer-regelingen bij hertrouwen of geschillen;
- en de uitsluiting van alternatieve erfgenamen via huwelijkse voorwaarden.
Het cruciale moment vormt de opvolging door Hayo, kleinzoon van Ritske Jelmera, die zowel de Jelmera- als de Camminga-belangen in één persoon verenigde.[43] Daarmee kwam een einde aan het bestaan van parallelle machtslijnen op Ameland.
7.4 De rol van Leeuwarden: het Amelandshuis
De aanwezigheid van het zogeheten Amelandshuis (ook Cammingha-huis genoemd) in Leeuwarden fungeerde als een belangrijke schakel tussen het eiland en het Friese vasteland.
Vanuit dit huis:
- werden juridische en economische belangen behartigd;
- werden contacten onderhouden met andere hoofdelingen;
- en werd de positie van de familie zichtbaar verankerd in het stedelijke machtsnetwerk van Friesland.
Dat het huis al in de 14e eeuw in handen was van de Cammingha’s onderstreept dat hun machtsbasis niet beperkt was tot Ameland alleen.[44]
7.5 Van ‘hoofdeling’ naar ‘heer’
In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw veranderde de titulatuur van de machthebbers op Ameland. Waar aanvankelijk gesproken wordt van hoofdelingen, gaan latere generaties zich presenteren als ‘Heer van Ameland’.
Deze verschuiving weerspiegelt geen plotselinge juridische verandering, maar een geleidelijk gegroeide realiteit:
- het eiland werd als een ondeelbaar geheel bestuurd;
- rechtspraak en bestuur lagen in één hand;
- externe aanspraken werden succesvol afgeweerd, onder meer in processen tegen de graven van Egmond.[45]
7.6 Mythevorming en geschiedschrijving
Latere geschiedschrijving heeft de oorsprong van deze machtspositie soms vereenvoudigd door het stichten van Jelmerastate rond 1425 als beginpunt te nemen. Het hier gepresenteerde bronnenmateriaal laat echter zien dat:
- de wortels van de macht ouder zijn;
- de overgang geleidelijk verliep;
- en dat juist juridische documenten zoals testamenten en huwelijkse voorwaarden cruciaal zijn voor het begrijpen van deze ontwikkeling.
De ‘vrije heerlijkheid Ameland’ was daarmee geen schenking van bovenaf, maar het resultaat van langdurige consolidatie van macht van onderaf.
7.7 Conclusie
De opkomst van de Jelmera–Camminga-dynastie toont hoe in een perifere regio als Ameland een vrijwel soevereine machtspositie kon ontstaan zonder formele erkenning door hogere landsheren. Door erfpolitiek, juridische zorgvuldigheid en strategische huwelijken wisten zij hun positie te bestendigen en door te geven.
Het begin van deze ontwikkeling ligt bij de Jelmera-stins op het Friese vasteland; het eindpunt bij het Camminghaslot te Ballum — nog altijd de plaats waar het bestuurlijke hart van Ameland klopt.
- ↑ Oorkonde 10 juni 1396; secundaire bespreking via amelanderhistorie.nl
- ↑ Oebele Vries, Ferdban. Oudfriese oorkonden en hun verhaal
- ↑ Analyse op basis van OFO I–III en latere historiografie; synthese van verspreide vermeldingen.
- ↑ Zie o.a. literatuur over Camminghabuer en de belening van 1398; secundaire samenvattingen bij Stinsen in Friesland.
- ↑ Amelander Historie; overzicht beleningen en niet-geëffectueerde rechten.
- ↑ OFO II, nr. 215 (1440).
- ↑ OFO I–II; genealogische reconstructie op basis van verspreide vermeldingen.
- ↑ Contextuele analyse; vgl. O. Vries, Ferdban.
- ↑ Hypothese; gebaseerd op rolverdeling zichtbaar in OFO-bronnen en stedelijke context Leeuwarden.
- ↑ Baer van 1458; OFO-verwijzing nader te specificeren.
- ↑ Analyse op basis van erfopvolging Jelmera/Camminga, OFO III–IV.
- ↑ Synthetische conclusie.
- ↑ Contextuele interpretatie van akten 1428; inventaris Nassause Domeinraad.
- ↑ Nationaal Archief, archief Nassause Domeinraad, inv.nr. 1795.
- ↑ Amelander Historie; neutraliteitsaktes 1396–1405.
- ↑ Vergelijking Fries hoofdelingenrecht en feodaal leenrecht; OFO-context 1450, 1483/6.
- ↑ Algemene literatuur over Friese stinsen; Stinsen in Friesland.
- ↑ Projectie; samenhang tussen vloed, herbouw en machtsconsolidatie.
- ↑ Secundaire bron: Stinsen in Friesland; ontbrekende primaire OFO-verwijzing.
- ↑ OFO II, nr. 215 (1440).
- ↑ Vooruitwijzing naar hoofdstukken 4–5.
- ↑ Structurerende vooruitblik.
- ↑ OFO II, nr. 18 (1410), plaatsvermelding Dongjum.
- ↑ Algemene rechtspraktijk in Westergo; vgl. OFO II, [1], [2] diverse rechtsomgangen.
- ↑ OFO II, nr. 18 (1410) https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00041] 1410 en later.
- ↑ OFO II, nrs. 10, 17, 18 (1423–1425).
- ↑ OFO II, nr. 17 (1429), 1429.
- ↑ Testament Ritske Jelmera (1450), OFO IV.
- ↑ Laatste vermelding: OFO II, nr. 18 (1433). 1433
- ↑ FC2, 1511–1543.
- ↑ Canon van Ameland; Stinsen in Friesland, Ballum. Wikipedia AH, Ferwerda, Cammingha-slot
- ↑ OFO II #219 (baer 1458)
- ↑ OFO I #440 (testament Dodonea Camminga, 1499)
- ↑ OFO II #82, 13-7-1476
- ↑ Ritske Jelmera als woordvoerder, 1429
- ↑ Proces Egmond–Cammingha, 1527
- ↑ OFO II, nr. 214 (1439)
- ↑ [bronverwijzing huwelijkse voorwaarden]
- ↑ [OFO-verwijzing]
- ↑ [OFO-verwijzing]
- ↑ OFO I, nr. 440
- ↑ [leenbrief Egmond]
- ↑ [akte opvolging Hayo]
- ↑ [bron Amelandshuis]
- ↑ [proces Egmond vs. Cammingha]