Het ontstaan van de vrije heerlijkheid Ameland

Uit Voorouders
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Hoofdstuk 1 – Ameland vóór en tijdens de opkomst van de Jelmera’s

Dit hoofdstuk beschrijft de bestuurlijke en juridische situatie van Ameland vóór het optreden van individuele hoofdelingen, en reconstrueert vervolgens de omstandigheden waaronder Ritske Jelmera en zijn familie zich tot machthebbers op het eiland konden ontwikkelen. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen contemporaine bronnen en latere historiografische interpretaties.

1.1 Ameland vóór de hoofdelingen (tot ca. 1405)

Tot ver in de veertiende eeuw kende Ameland geen centraal bestuur onder één hoofdeling. In de oudste bekende oorkonden wordt het eiland vertegenwoordigd door collectieve aanduidingen als die goede luden van Aemlant. Dit wijst op een bestuurlijke structuur waarin de afzonderlijke dorpen – vermoedelijk via burgemeesters en volmachten – gezamenlijk optraden, zonder dat sprake was van een erfelijke heer.

In 1396 sloot hertog Albrecht van Beieren een overeenkomst met de vertegenwoordigers van Ameland, waarin wederzijdse vrede en neutraliteit werden vastgelegd. De formulering van deze overeenkomst laat zien dat de hertog zich richtte tot de gemeenschap als geheel, niet tot een individuele machthebber.[1]

Vergelijkbare bevestigingen van neutraliteit en vrijgeleide volgden in 1404 en 1405. Ook hierin blijft de collectieve aanduiding van de Amelanders gehandhaafd. Deze bronnen maken aannemelijk dat Ameland rond 1400 geen hoofdeling kende die het eiland als persoonlijk machtsgebied bestuurde.

1.2 De betekenis van 1405: juridisch precedent, geen machtswisseling

Het jaar 1405 wordt in latere historiografie vaak genoemd als een keerpunt in de geschiedenis van Ameland. In contemporaine bronnen betreft het echter geen instelling van een nieuwe heer, maar een herbevestiging van eerdere afspraken over neutraliteit en vrijgeleide.

In latere eeuwen werd een verklaring die aan een landsdag te Hartwerd (1405) werd toegeschreven, door de Cammingha’s gebruikt als juridisch fundament voor de zelfstandige status van Ameland. Deze verklaring is slechts overgeleverd in latere vertalingen en afschriften; het originele stuk is verloren gegaan. Modern onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de tekstinhoud betrouwbaar is, maar dat met de datering mogelijk is gemanipuleerd om de ouderdom en daarmee het gezag van het document te vergroten.[2]

Het belang van 1405 ligt derhalve niet in de vestiging van een Jelmera- of Cammingha-heerschappij, maar in het ontstaan van een juridisch precedent dat later door opeenvolgende machthebbers strategisch werd ingezet. In 1405 sprak er nog geen hoofdeling namens de Amelanders, zij spraken zelf, de hoofdelingen kwamen pas na 1405.

1.3 Veranderingen rond 1420: crisis, heroriëntatie en macht

De eerste decennia van de vijftiende eeuw vormden een periode van ingrijpende veranderingen. De Sint-Elizabethsvloed van 1421 had grote gevolgen voor de Waddenregio, waaronder Ameland. Tegelijkertijd verscherpten de politieke tegenstellingen in Friesland zich, onder meer in het kader van de Schieringer- en Vetkoperstrijd en de bemoeienis van Hollandse en Bourgondische machthebbers.

In deze context lijken zich nieuwe machtsverhoudingen te hebben gevormd. Waar Ameland eerder collectief werd bestuurd, ontstond nu ruimte voor individuele hoofdelingen die hun positie ontleenden aan grondbezit, militaire bescherming en externe connecties. Het is in deze overgangsfase dat leden van de families Jelmera en Cammingha op Ameland verschijnen. Waarom juist Ameland in deze periode aantrekkelijk werd voor Friese elites, en welke politieke spanningen daaraan voorafgingen, wordt in een later hoofdstuk nader onderzocht.

1.4 Ritske Jelmera: herkomst en eerste optreden

Ritske Jelmera verschijnt pas na ca. 1420 duidelijk in de bronnen. Latere overlevering plaatst zijn geboorte rond het midden van de jaren 1380. Hij wordt doorgaans aangeduid als Jelmera, maar noemt zich in zijn testament expliciet ook Unga, wat wijst op verwantschap met die familie en op een bredere erfenis dan enkel Jelmera-bezit.

Hoewel sommige moderne overzichten stellen dat Ritske zich reeds in 1405 op Ameland vestigde, ontbreekt daarvoor directe contemporaine onderbouwing. Aannemelijker is dat zijn machtspositie zich geleidelijk ontwikkelde in de jaren na 1420, parallel aan de opkomst van andere hoofdelingen in de regio. In 1428 richt Philips van Bourgondië zich expliciet tot de heren van Ameland, hoogstwaarschijnlijk dus aan Ritske en misschien diens vader, die zich dan blijkbaar als zodanig gevestigd hebben.

1.5 Van Jelmera-stins tot Camminghaslot

Rond 1424–1425 werd nabij het huidige Ballum een stenen residentie gebouwd, later bekend als Jelmerastate. Deze bouw markeert een fundamentele verandering: de vestiging van een permanente, versterkte machtszetel op Ameland. De stins fungeerde als centrum van bestuur, rechtspraak en economische controle.

Chronologisch kan deze ontwikkeling als volgt worden samengevat:

  • ca. 1424/1425 – bouw van een stenen residentie (Jelmera-stins) op Ameland;
  • ca. 1450 – Ritske Jelmera beschikt aantoonbaar over de state en draagt deze over aan zijn nakomelingen;
  • tweede helft 15e eeuw – via huwelijk en erfopvolging komt de machtspositie in handen van Hayo, kleinzoon van Ritske;
  • vanaf deze periode wordt de naam Cammingha dominant, en raakt de residentie bekend als het Camminghaslot.

Via erfopvolging, huwelijkspolitiek en bestuurlijke consolidatie komt deze machtspositie uiteindelijk terecht bij Hayo Cammingha, die haar weet te legitimeren door erkenning van Bourgondische en later keizerlijke zijde. Daarmee wordt een lokale hoofdelijke heerschappij omgevormd tot een dynastiek erkende vrije heerlijkheid.

1.6 Afbakening en onderzoeksvragen

Dit hoofdstuk laat zien dat de opkomst van de Jelmera’s en later de Cammingha’s niet het gevolg was van één enkel besluit of document, maar van een proces waarin collectief bestuur plaatsmaakte voor hoofdelijke macht. Open vragen blijven onder meer:

  • de precieze wijze waarop Jelmera- en Cammingha-bezit op Ameland werd verworven;
  • de rol van externe machthebbers bij deze machtsvorming;
  • de mate waarin latere bronnen oudere gebeurtenissen hebben hergeïnterpreteerd.

Deze vragen vormen het uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken.

Hoofdstuk 2 — De Jelmera-stins en haar rechtspositie in Franekeradeel

2.1 De Jelmersma-stins bij Dongjum

De oudst bekende machtszetel die met de naam Jelmera verbonden is, bevond zich niet op Ameland maar in Franekeradeel, ten zuiden van Dongjum, in de terpbuurtschap Bootwerd. Deze stins wordt in de bronnen aangeduid als Jelmera, dat alda stins en was reeds rond 1300 in gebruik.

De Jelmersma-stins maakte deel uit van een cluster van rechtvoerende staten, waaronder ook Bootwerd en Lyomawrdstera. Samen vormden zij een bestuurlijk en juridisch centrum binnen het rechtsgebied dat in de bronnen als Downinghama wordt aangeduid. De stins had stemrecht binnen de rechtsomgang en leverde, rechtstreeks of via vertegenwoordiging, rechters voor de rechtspraak in Franekeradeel.

De aanduiding alda stins in de bronnen van 1410 en later wijst erop dat de stins toen reeds een lange voorgeschiedenis had en niet het resultaat was van recente machtsvorming.

2.2 Jelmera binnen de rechtsomgangen

De rechtsomgangen van Franekeradeel waren opgebouwd uit vierendelen, elk bestaande uit meerdere buurtschappen en rechtvoerende staten. Binnen deze structuur vervulde de Jelmersma-stins een vaste rol.

In de rechtsomgangen wordt Jelmera genoemd naast andere gevestigde staten zoals Kitzelama, Lyomawrdstera en Bootwerd. De aanwezigheid van Jelmera in deze context bevestigt dat het hier niet ging om particulier bezit zonder publieke functie, maar om een erkende juridische machtspositie.

Belangrijk is dat de naam Jelmera in deze periode primair als aanduiding van een staat of stins functioneert, en niet noodzakelijkerwijs verwijst naar de persoon die het bezit daadwerkelijk bewoonde. Dat onderscheid is cruciaal voor het begrijpen van de latere verplaatsing van macht.

2.3 Rechtvoering namens de afwezige eigenaar

Uit de rechtsomgangen blijkt dat de rechtvoering voor de Jelmersma-stins in het begin van de vijftiende eeuw niet werd uitgeoefend door een persoon met de naam Jelmera.

  • In 1431 treedt Tjalling Rodmersma op als rechter namens de oude stins Jelmera.
  • In de periode 1423–1425 verschijnt Tjaerd Jonga (ook geschreven als Junga of Unga) herhaaldelijk als rechter in het oostelijk vierendeel.
  • In 1429 wordt expliciet vermeld dat Tjaerd Jonga het recht voert voor de Jelmera-stins.

Deze constellatie wijst erop dat de eigenaar van de stins zelf niet aanwezig was om het recht te voeren, en dat deze taak werd gedelegeerd aan verwanten of vertrouwelingen binnen dezelfde regionale elite.

Het optreden van Tjaerd Jonga is bijzonder relevant, omdat de naam Jonga/Unga later ook op Ameland verschijnt in directe samenhang met de familie Jelmera. Zijn rol suggereert een familiaal netwerk waarin bezit, recht en vertegenwoordiging flexibel werden verdeeld.

2.4 De verdwijning van Jelmera uit Franekeradeel

Na 1433 verdwijnen zowel de Jelmersma-stins als de naam Jelmera vrijwel volledig uit de rechtsomgangen van Franekeradeel. In latere bronnen wordt Bootwerd nog wel genoemd, maar zonder duidelijke koppeling aan de oude Jelmera-stins.

In de zestiende eeuw blijkt het land waarop de stins vermoedelijk lag, in handen te zijn gekomen van kerkelijke fondsen te Franeker. Dit wijst erop dat het oorspronkelijke adellijke bezit reeds in de vijftiende eeuw uit de familie was verdwenen.

Het verdwijnen van Jelmera uit Franekeradeel valt opvallend samen met de opkomst van een nieuwe machtszetel op Ameland, die eveneens de naam Jelmera draagt. Deze samenloop suggereert geen toeval, maar een bewuste verplaatsing van de kern van het familiebezit.

2.5 Vooruitblik: verplaatsing van macht naar Ameland

Terwijl de Jelmera-stins in Franekeradeel uit de bronnen verdwijnt, verschijnt op Ameland een nieuwe stins met dezelfde naam. Rond 1425 wordt in Ballum een versterkt huis gebouwd dat bekendstaat als Jelmera-stins en later als Cammingha-slot.

De verplaatsing van de machtszetel van Dongjum naar Ameland betekent niet slechts een geografische verschuiving, maar een fundamentele verandering in machtscontext. Op Ameland was geen vaste inbedding in de Friese rechtsstructuur, waardoor een lokale hoofdeling zijn gezag veel autonomer kon uitoefenen.

In het volgende hoofdstuk wordt onderzocht hoe deze machtsverplaatsing samenhangt met de families Jelmera en Unga, en hoe uit deze constellatie uiteindelijk de dynastie van de Camminga’s voortkwam.

Hoofdstuk 3 — Ritske Jelmera en de Amelander machtsbasis

3.1 Ritske Jelmera als historische figuur

Ritske Jelmera treedt in de bronnen op vanaf het tweede kwart van de vijftiende eeuw en kan worden beschouwd als de stichter van de Jelmera-machtsbasis op Ameland. Zijn geboorte wordt doorgaans geplaatst rond 13831385, op grond van latere vermeldingen en zijn [testament uit 1450].

In de bronnen wordt hij afwisselend aangeduid als Jelmera en als Unga (of varianten daarvan). Deze dubbele naamgeving wijst op een samengaan van twee familietradities: een Jelmera-erfenis verbonden aan een stins en een Unga-afstamming die via patroniem of bezit werd doorgegeven.

3.2 Ritske als woordvoerder van Ameland (1429)

In 1429 verschijnt Ritske Jelmera als woordvoerder van Ameland. Dit optreden markeert zijn publieke positie als vertegenwoordiger van het eiland naar buiten toe.

Het optreden als woordvoerder impliceert meer dan alleen persoonlijk prestige. Het wijst op erkenning door de lokale elite en suggereert dat Ritske op dat moment reeds beschikte over een stevige machtsbasis op het eiland. Dat Ritske Jelmera in deze periode de enige hoofdeling op Ameland was, is niet aannemelijk. Uit het testament van Peter Kammingha, dat in 1440 op Ameland werd opgemaakt, blijkt dat ook andere hoofdelingen er daadwerkelijk resideerden. Hij laat daarvoor getuigen overkomen vanuit zijn rechtsgebied, Leeuwarderadeel (Cammgingabuur).

Ritskes optreden als woordvoerder in 1429 duidt daarom niet op exclusieve heerschappij, maar op een leidende positie binnen een pluriforme hoofdelingenstructuur.

3.3 De bouw van de Jelmera-stins te Ballum

Rond 1400 1 of 1424, [1425] werd te Ballum een versterkt huis gebouwd dat in de bronnen bekend zou worden als Jelmera-stins en later als het Cammingha-slot. De terp waarop dit huis stond, was aanzienlijk hoog, wat kan wijzen op een oudere bewoningsgeschiedenis, maar de stins zelf wordt doorgaans met Ritske Jelmera in verband gebracht.

De keuze voor Ballum als locatie is veelzeggend. Ballum ontwikkelde zich tot bestuurlijk centrum van het eiland, en de stins fungeerde als zowel residentie als machtsinstrument. Daarmee werd een nieuwe Jelmera-stins gecreëerd, los van de oude Jelmersma-stins in Franekeradeel.

3.4 Het testament van 1450: bezit en opvolging

In zijn testament uit 1450 noemt Ritske zichzelf expliciet Unga en beschikt hij over goederen die zowel met de naam Unga als met Jelmera worden verbonden.

Een cruciale passage betreft de beschikking over Jelmera-state, die hij bestemd voor zijn oudste zoon Romke (OFO IV, afschrift 1483 van het testament uit 1450). Daarmee blijkt dat Ritske op dat moment daadwerkelijk eigenaar was van een bezit dat als Jelmera-state werd aangeduid.

Het testament laat zien dat Ritske zijn machtspositie bewust wilde consolideren binnen zijn nageslacht, en dat de naam Jelmera daarbij functioneerde als dynastische titel, niet louter als toponiem.

3.5 Jelmera en Unga: samenkomst van lijnen

De gelijktijdige aanwezigheid van de namen Jelmera en Unga in Ritskes optreden en testament wijst op een samensmelting van twee familielijnen. Het is aannemelijk dat Ritske Jelmera zijn aanspraken ontleende aan een Jelmera-erfdochter, terwijl zijn vader of grootvader tot de Unga-familie behoorde.

Deze constructie verklaart waarom in Franekeradeel de rechtvoering voor de Jelmera-stins werd waargenomen door Tjaerd Jonga, terwijl Ritske zelf op Ameland opereerde. De oude Jelmera-stins bleef juridisch functioneren binnen het netwerk, terwijl de feitelijke macht zich naar Ameland had verplaatst.

3.6 Ameland als vrije machtsruimte

In tegenstelling tot Franekeradeel kende Ameland geen vaste inbedding in de Friese rechtsstructuren (OFO II, #10, #17, #18). Dit gaf Ritske Jelmera de mogelijkheid om zijn gezag autonomer vorm te geven en het eiland geleidelijk als een vrijwel zelfstandige heerlijkheid te behandelen.

Deze situatie vormt de basis voor de latere ontwikkeling waarin Ritskes nakomelingen zich niet langer slechts hoofdeling, maar heer van Ameland zouden noemen.

3.7 Overgang naar de Camminga-dynastie

De overgang van de naam Jelmera naar Camminga voltrok zich niet in één handeling, maar via een reeks dynastieke keuzes in de volgende generaties, zichtbaar in naamgebruik, huwelijkspolitiek en het beheer van Amelandse goederen.

Hiermee eindigt de fase van Jelmera als stichtende figuur en begint de beter gedocumenteerde periode van de Camminga’s als Vrij- en Erfheren van Ameland.

Hoofdstuk 4 – De fusie Jelmera–Camminga (ca. 1450–1521)

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe twee machtslijnen — die van Jelmera op Ameland en die van Camminga in Leeuwarden — in de tweede helft van de vijftiende eeuw samenvloeien. Deze fusie is geen enkelvoudige gebeurtenis, maar het resultaat van huwelijken, overlijden zonder mannelijke opvolging, juridische schikkingen en doelbewuste naamgeving.

Centraal staan Hayo Jelmera en zijn echtgenote Dodonea, weduwe van Sicke Camminga.

4.2 De positie van Dodonea tussen twee geslachten

Dodonea was aanvankelijk gehuwd met Sicke Camminga, uit welk huwelijk minstens twee kinderen zijn geboren:

  • Pieter (Pieter Sickes), naar Sickes vader
  • Doede (Doede Sickes)

Na het overlijden van Sicke in 1458 hertrouwde Dodonea met Hayo Jelmera, kleinzoon van Ritske Jelmera en erfgenaam van de Jelmera-macht op Ameland.

Dit huwelijk vormt de schakel waarlangs de bezittingen en status van beide families uiteindelijk samenkomen.

4.3 De baer van 1458: uitsluiting van Pieter Sickes

In 1458 wordt een baer gehouden tussen enerzijds Doede Sickes Camminga en anderzijds Hayo, Romke en Keimpe Jelmera. Deze baer hangt onmiskenbaar samen met het hertrouwen van Dodonea met Hayo en de daaruit voortvloeiende herverdeling van rechten en goederen.

Opvallend is dat Pieter Sickes in deze baer geheel ontbreekt. Gezien het karakter van een baer — waarin alle volwassen mannelijke belanghebbenden plegen op te treden — kan hieruit met grote waarschijnlijkheid worden geconcludeerd dat Pieter Sickes vóór 1458 is overleden.

Dit vormt een belangrijk negatief bewijs in de identificatie van latere naamgenoten.

[3]

4.4 Het testament van Dodonea Camminga (1499)

Beslissend voor de reconstructie van de opvolging is het testament van Dodonea Camminga, opgemaakt op 22 maart 1499.

In dit testament noemt zij expliciet slechts twee kinderen:

  • haar zoon Pieter
  • haar dochter Syouck

Beiden worden tot executeurs en universeel erfgenamen benoemd. Pieter ontvangt twee derden van de nalatenschap, Syouck één derde, conform een eerder opgesteld meckbrief.

Andere kinderen worden niet genoemd, hetgeen betekent dat eventuele zoons uit Dodonea’s eerste huwelijk met Sicke Camminga vóór 1499 moeten zijn overleden.

[4]

4.5 Identificatie van Pieter: zoon van Hayo

De in het testament genoemde Pieter:

  • leeft in 1499,
  • heeft meerdere kinderen,
  • erft onder meer de statta in Lyowerd en het zilveren schenkvat van Camminghaburg,
  • wordt belast met de uitvoering van het testament.

Deze kenmerken sluiten Pieter Sickes uit, die vóór 1458 overleden moet zijn, en passen volledig op Pieter Hayes Camminga, zoon van Hayo Jelmera en latere heer van Ameland, overleden in 1521.

De veelvuldig voorkomende verwarring tussen deze twee naamgenoten wordt hiermee definitief opgeheven.

4.6 Naamgeving als bevestiging van opvolging

De naamgeving binnen het gezin van Hayo en Dodonea ondersteunt deze reconstructie op overtuigende wijze:

  • hun eerste zoon wordt Pieter genoemd, naar Dodonea’s overleden zoon uit haar eerste huwelijk (Pieter Sickes);
  • Pieter Hayes noemt zijn dochter Graetthia, naar Dodonea’s dochter uit datzelfde eerste huwelijk.

Deze vernoemingen over huwelijksgrenzen heen wijzen op bewuste erkenning van opvolging en continuïteit, en passen bij het streven om beide machtslijnen te verenigen.

4.7 Economische basis van de machtsfusie

Het testament van Dodonea toont een uitzonderlijk niveau van rijkdom. Legaten omvatten onder meer:

  • gouden rijnsgulden,
  • tonnen bier,
  • tonnen koyts,
  • omvangrijke kerkelijke schenkingen.

Dit wijst erop dat de fusie van Jelmera- en Camminga-bezit niet slechts juridisch, maar ook economisch van groot gewicht was. Zo verwierf Hayo het Camminga-huis, dat daarmee Amelandshuis of Heringahuis werd. Zo treed hij ook bestuurlijk op in Leeuwarderadeel. De materiële middelen vormden een essentiële basis voor de latere positie van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland.

[5]

4.8 Conclusie

De overgang van Jelmera naar Camminga is geen abrupte breuk, maar een zorgvuldig opgebouwde continuïteit. Door overlijden zonder mannelijke opvolging, hertrouwen, juridische schikkingen en doelbewuste naamgeving komen de rechten en goederen van beide geslachten samen in de persoon van Pieter Hayes Camminga.

Hiermee wordt de basis gelegd voor de latere, algemeen bekende machtspositie van de Cammingha’s op Ameland.

Hoofdstuk 5 – Van hoofdeling tot Vrij- en Erfheer: de emancipatie van Ameland

5.1 Inleiding

Na de fusie van de geslachten Jelmera en Camminga ontstaat in de tweede helft van de vijftiende eeuw een uitzonderlijke machtspositie op Ameland. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet hoe deze positie zich ontwikkelt van die van lokale hoofdeling tot een feitelijk zelfstandige heerlijkheid, los van de Friese rechtsstructuren en met succes verdedigd tegen externe aanspraken.

5.2 Ameland buiten de Friese rechtsstructuur

Hoewel Ameland geografisch tot Friesland behoort, functioneert het in juridische zin grotendeels buiten de klassieke Friese rechtsstructuren zoals grietenijen, vierendelen en rechtsomgangen.

Er zijn geen aanwijzingen dat Ameland structureel deel uitmaakte van:

  • Franekeradeel,
  • Leeuwarderadeel,
  • of een andere grietenij.

Dit betekende dat de gebruikelijke Friese controlemechanismen — zoals de jaarlijkse baeren en gezamenlijke eedplaatsen — op Ameland geen directe werking hadden. De macht van de lokale hoofdeling was daardoor minder ingebed, maar tegelijkertijd minder begrensd.

5.3 Ritske Jelmera als woordvoerder van Ameland

In 1429 treedt Ritske Jelmera op als woordvoerder van Ameland. Dit optreden impliceert niet slechts persoonlijk prestige, maar een erkende vertegenwoordiging van het eiland als collectief.

Belangrijk is dat Ritske in deze periode:

  • geen grietman is binnen een Friese grietenij,
  • geen leenman van een graaf,
  • maar optreedt op basis van lokaal gezag en bezit.

Dit vormt het begin van een zelfstandige politieke identiteit van Ameland.

[6]

5.4 Het Camminghaslot als territoriale machtskern

Rond 1425 wordt te Ballum een nieuwe stins gebouwd, aanvankelijk bekend als Jelmerastate, later als het Camminghaslot. Deze locatie vervangt functioneel de oudere Jelmera-stins bij Dongjum als machtscentrum.

Kenmerken van deze machtszetel:

  • strategische ligging op een hoge terp,
  • fysieke dominantie over het dorp Ballum,
  • combinatie van woon-, bestuurs- en verdedigingsfunctie.

De verplaatsing van de machtszetel van het vasteland naar Ameland is zowel praktisch als symbolisch: het zwaartepunt van de familie ligt voortaan definitief op het eiland.

5.5 De rol van Leeuwarden: het Amelandshuis

Parallel aan de machtsopbouw op Ameland blijft de familie stevig verankerd in Leeuwarden via het Amelandshuis (Cammingha-huis) aan de Voorstreek.

Dit huis fungeert als:

  • stedelijke residentie,
  • administratief centrum,
  • diplomatieke uitvalsbasis.

De combinatie van een eilandelijke machtszetel en een stedelijk steunpunt is uitzonderlijk en stelt de Cammingha’s in staat zowel lokaal als regionaal te opereren.

5.6 Aanspraken van de graven van Egmond

Vanaf het einde van de vijftiende eeuw proberen de graven van Egmond hun vermeende rechten op Ameland te doen gelden, gebaseerd op een leenbrief uit 1398 waarin het eiland aan Arent van Egmond zou zijn verleend.

Cruciaal is dat:

  • deze aanspraken nooit effectief zijn geëxecuteerd,
  • Ameland feitelijk nooit door Egmond in bezit is genomen,
  • de Cammingha’s zich al generaties lang als rechthebbenden gedragen.

Wanneer de Egmondse aanspraken in de zestiende eeuw juridisch worden aangevochten, blijkt het bezit van de Cammingha’s sterker dan het papieren recht van de graaf.

[7]

5.7 Van hoofdeling naar Heer van Ameland

In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw verandert ook de titulatuur:

  • aanvankelijk hoofdeling,
  • later Heer van Ameland,
  • uiteindelijk Vrij- en Erfheer van Ameland.

Deze titel is geen gevolg van een formele verheffing, maar van:

  • onafgebroken bezit,
  • effectieve macht,
  • succesvolle juridische verdediging.

De heerlijkheid Ameland ontstaat daarmee de facto en wordt pas later ook de jure erkend.

5.8 Conclusie

De opkomst van de Cammingha’s tot Vrij- en Erfheren van Ameland is het resultaat van een samenloop van factoren:

  • het samengaan van Jelmera- en Camminga-bezit,
  • de uitzonderlijke juridische positie van Ameland,
  • strategische machtszetels op eiland en vasteland,
  • en het ontbreken van effectieve externe controle.

Ameland ontwikkelt zich zo tot een vrijwel zelfstandige heerlijkheid, waarin de macht van één familie gedurende eeuwen standhoudt.

Dit proces vormt het sluitstuk van de rise to power die begon bij de oude Jelmera-stins op het vasteland.

Hoofdstuk 6: Huwelijken, uitsluiting en consolidatie van macht

6.1 Huwelijken als machtsinstrument

In de eerste helft van de vijftiende eeuw speelden huwelijken binnen de hoofdelingenstand een centrale rol bij het veiligstellen, uitbreiden of juist afbakenen van macht. Dat geldt in het bijzonder voor Ameland, waar juridische structuren minder vastomlijnd waren dan op het vasteland van Friesland.

Een belangrijk voorbeeld hiervan vormt het huwelijk tussen Hannyka Ritzeka soen van Ameland en Thied Doekka dochter Hemmemma, vastgelegd in huwelijkse voorwaarden uit 1439.[8] De formulering van deze voorwaarden wijst erop dat dit huwelijk weliswaar een alliantie was tussen twee aanzienlijke families, maar nadrukkelijk geen route tot erfopvolging van de Amelandse machtsbasis.

6.2 Uitsluiting van de stins: bewuste erfpolitiek

Uit de huwelijkse voorwaarden blijkt dat Hannyka – en impliciet ook zijn echtgenote Thied – geen aanspraak zou maken op de stins. Dit is geen detail, maar een expliciete juridische afbakening.

Deze uitsluiting past in een breder patroon waarin:

  • potentiële erfgenamen formeel buiten spel worden gezet;
  • machtsconcentratie binnen één lijn wordt beschermd;
  • conflicten tussen aangetrouwde families worden voorkomen.

Het document toont daarmee aan dat erfopvolging niet vanzelfsprekend via het oudste mannelijke nageslacht liep, maar actief werd gestuurd via contracten en voorwaarden.[9]

6.3 De betekenis voor de positie van Ritske Jelmera

Het feit dat een Ritzeka soen van Ameland in 1439 huwelijkse voorwaarden laat opstellen, bevestigt indirect:

  • dat Ritske Jelmera vóór 1440 een gevestigde machtspositie had;
  • dat zijn familie als een zelfstandige machtsfactor werd gezien;
  • dat het noodzakelijk werd geacht om opvolgingsrechten juridisch te begrenzen.

Dit ondersteunt het beeld dat Ritske niet slechts een lokale stinsbezitter was, maar het hoofd van een dynastie waarvan de interne verhoudingen zorgvuldig werden gereguleerd.

6.4 Van meervoudige lijnen naar één erfopvolger

Wanneer dit document wordt gecombineerd met:

  • het testament van Ritske Jelmera (1450);[10]
  • de latere baer-regeling tussen Doede Sickes Camminga en Hayo Jelmera (1458);[11]
  • het testament van Doede Camminga (1499);[12]

ontstaat een consistent beeld: meerdere potentiële lijnen worden in de loop van de vijftiende eeuw systematisch uitgeschakeld of samengevoegd, totdat uiteindelijk één erfgenaam overblijft die zowel de Jelmera- als de Camminga-rechten verenigt.

6.5 Vooruitblik: van feitelijke macht naar vrije heerlijkheid

De huwelijkse voorwaarden van 1439 tonen aan dat de machtspositie op Ameland al vóór het midden van de vijftiende eeuw als waardevol en kwetsbaar werd gezien. In het volgende hoofdstuk zal worden onderzocht hoe deze feitelijke macht zich in de daaropvolgende decennia ontwikkelde tot een positie die later werd aangeduid als die van Vrij- en Erfheer van Ameland.

Daarbij staat de vraag centraal hoe privaatrechtelijke regelingen, erfopvolging en politieke realiteit uiteindelijk samenkwamen in een vrijwel soevereine heerlijkheid.

Hoofdstuk 7: Van feitelijke macht naar vrije heerlijkheid

7.1 Feitelijk gezag versus formeel recht

De macht van de Jelmera–Camminga-lijn op Ameland berustte aanvankelijk niet op formele leenbrieven of grafelijke bevestigingen, maar op feitelijk gezag: bezit van stinsen, controle over land en rechtspraak, en het vermogen om interne opvolging zonder inmenging van buitenaf te regelen.

Deze situatie was kenmerkend voor veel Friese hoofdelingengebieden in de late middeleeuwen, maar onderscheidde zich op Ameland door de uitzonderlijke mate van continuïteit en consolidatie binnen één familie.

7.2 De afwezigheid van grafelijk gezag

Hoewel graaf Albrecht van Beieren in 1398 Ameland in leen zou hebben uitgegeven aan Arent van Egmond, blijkt uit de bronnen dat deze aanspraak gedurende meer dan een eeuw geen praktische betekenis had.[13]

Noch Arent van Egmond, noch zijn directe nakomelingen:

  • namen daadwerkelijk bezit van het eiland;
  • oefenden rechtspraak uit;
  • of vestigden er een vertegenwoordiger.

In diezelfde periode handelden de Jelmera–Camminga’s als vanzelfsprekende machthebbers, zonder dat hun positie kennelijk werd betwist door de eilandbewoners.

7.3 Interne legitimatie: erfopvolging en consensus

Belangrijker dan externe erkenning was de interne legitimatie van het gezag. Deze werd bereikt door:

  • zorgvuldig opgestelde testamenten;
  • baer-regelingen bij hertrouwen of geschillen;
  • en de uitsluiting van alternatieve erfgenamen via huwelijkse voorwaarden.

Het cruciale moment vormt de opvolging door Hayo, kleinzoon van Ritske Jelmera, die zowel de Jelmera- als de Camminga-belangen in één persoon verenigde.[14] Daarmee kwam een einde aan het bestaan van parallelle machtslijnen op Ameland.

7.4 De rol van Leeuwarden: het Amelandshuis

De aanwezigheid van het zogeheten Amelandshuis (ook Cammingha-huis genoemd) in Leeuwarden fungeerde als een belangrijke schakel tussen het eiland en het Friese vasteland.

Vanuit dit huis:

  • werden juridische en economische belangen behartigd;
  • werden contacten onderhouden met andere hoofdelingen;
  • en werd de positie van de familie zichtbaar verankerd in het stedelijke machtsnetwerk van Friesland.

Dat het huis al in de 14e eeuw in handen was van de Cammingha’s onderstreept dat hun machtsbasis niet beperkt was tot Ameland alleen.[15]

7.5 Van ‘hoofdeling’ naar ‘heer’

In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw veranderde de titulatuur van de machthebbers op Ameland. Waar aanvankelijk gesproken wordt van hoofdelingen, gaan latere generaties zich presenteren als ‘Heer van Ameland’.

Deze verschuiving weerspiegelt geen plotselinge juridische verandering, maar een geleidelijk gegroeide realiteit:

  • het eiland werd als een ondeelbaar geheel bestuurd;
  • rechtspraak en bestuur lagen in één hand;
  • externe aanspraken werden succesvol afgeweerd, onder meer in processen tegen de graven van Egmond.[16]

7.6 Mythevorming en geschiedschrijving

Latere geschiedschrijving heeft de oorsprong van deze machtspositie soms vereenvoudigd door het stichten van Jelmerastate rond 1425 als beginpunt te nemen. Het hier gepresenteerde bronnenmateriaal laat echter zien dat:

  • de wortels van de macht ouder zijn;
  • de overgang geleidelijk verliep;
  • en dat juist juridische documenten zoals testamenten en huwelijkse voorwaarden cruciaal zijn voor het begrijpen van deze ontwikkeling.

De ‘vrije heerlijkheid Ameland’ was daarmee geen schenking van bovenaf, maar het resultaat van langdurige consolidatie van macht van onderaf.

7.7 Conclusie

De opkomst van de Jelmera–Camminga-dynastie toont hoe in een perifere regio als Ameland een vrijwel soevereine machtspositie kon ontstaan zonder formele erkenning door hogere landsheren. Door erfpolitiek, juridische zorgvuldigheid en strategische huwelijken wisten zij hun positie te bestendigen en door te geven.

Het begin van deze ontwikkeling ligt bij de Jelmera-stins op het Friese vasteland; het eindpunt bij het Camminghaslot te Ballum — nog altijd de plaats waar het bestuurlijke hart van Ameland klopt.

  1. Oorkonde 10 juni 1396; secundaire bespreking via amelanderhistorie.nl
  2. Oebele Vries, Ferdban. Oudfriese oorkonden en hun verhaal
  3. OFO II #219 (baer 1458)
  4. OFO I #440 (testament Dodonea Camminga, 1499)
  5. OFO II #82, 13-7-1476
  6. Ritske Jelmera als woordvoerder, 1429
  7. Proces Egmond–Cammingha, 1527
  8. OFO II, nr. 214 (1439)
  9. [bronverwijzing huwelijkse voorwaarden]
  10. [OFO-verwijzing]
  11. [OFO-verwijzing]
  12. OFO I, nr. 440
  13. [leenbrief Egmond]
  14. [akte opvolging Hayo]
  15. [bron Amelandshuis]
  16. [proces Egmond vs. Cammingha]