Het ontstaan van de vrije heerlijkheid Ameland: verschil tussen versies
Nieuwe pagina aangemaakt met '= Hoofdstuk 1 — Inleiding: van Jelmera tot Camminga = == 1.1 De machtszetel van Ballum == Op de plaats waar zich tegenwoordig het gemeentehuis van Ballum bevindt, lag in de vijftiende eeuw de machtszetel van de heren van Ameland. Vanuit deze locatie werd het eiland bestuurd door leden van de familie Camminga, die zich in de tweede helft van die eeuw wisten te ontwikkelen tot heren van een vrije heerlijkheid. Deze positie werd uiteindelijk formeel bevestigd d…' |
|||
| (93 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
| Regel 1: | Regel 1: | ||
= Hoofdstuk 1 | = Hoofdstuk 1 – Ameland vóór en tijdens de opkomst van de Jelmera’s = | ||
Dit hoofdstuk beschrijft de bestuurlijke en juridische situatie van Ameland vóór het optreden van individuele hoofdelingen, en reconstrueert vervolgens de omstandigheden waaronder Ritske Jelmera en zijn familie zich tot machthebbers op het eiland konden ontwikkelen. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen contemporaine bronnen en latere historiografische interpretaties. | |||
== 1. | == 1.1 Ameland vóór de hoofdelingen (tot ca. 1405) == | ||
Tot ver in de veertiende eeuw kende Ameland geen centraal bestuur onder één hoofdeling. In de oudste bekende oorkonden wordt het eiland vertegenwoordigd door collectieve aanduidingen als ''die goede luden van Aemlant''. Dit wijst op een bestuurlijke structuur waarin de afzonderlijke dorpen – vermoedelijk via burgemeesters en volmachten – gezamenlijk optraden, zonder dat sprake was van een erfelijke heer. | |||
In 1396 sloot hertog Albrecht van Beieren een overeenkomst met de vertegenwoordigers van Ameland, waarin wederzijdse vrede en neutraliteit werden vastgelegd. De formulering van deze overeenkomst laat zien dat de hertog zich richtte tot de gemeenschap als geheel, niet tot een individuele machthebber.<ref>Oorkonde 10 juni 1396; secundaire bespreking via amelanderhistorie.nl</ref> | |||
Vergelijkbare bevestigingen van neutraliteit en vrijgeleide volgden in 1404 en 1405 <ref>[https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1794 1794. Akte van neutraliteit en vrijgeleide van hertog Jan van Beieren aan de heren van Ameland in zijn gebieden, 10 december 1405]</ref>. Ook hierin blijft de collectieve aanduiding van de Amelanders gehandhaafd. Deze bronnen maken aannemelijk dat Ameland rond 1400 geen hoofdeling kende die het eiland als persoonlijk machtsgebied bestuurde. Daarbij dient te worden opgemerkt dat graaf Albrecht van Beieren in 1398 de heerlijkheden Ameland en De Bilt toekende aan Arend van Egmond <ref>[leenbrief Egmond]</ref>, als beloning voor diens militaire steun. In de contemporaine bronnen uit 1396, 1404 en 1405 treedt Van Egmond echter niet op als vertegenwoordiger of bestuurder van Ameland. Dit wijst erop dat deze heerlijkheid in de praktijk geen feitelijke uitwerking heeft gehad. | |||
In 1404 overleed Albrecht, en zijn zoon Willem VI [https://nl.wikipedia.org/wiki/Arend_van_Egmond#Levensloop leefde in onmin] met Van Egmond. Dat kan verklaren waarom de graaf zich 'de goede luden' van Ameland richtte, en niet tot de door zijn vader aangestelde leenheer. | |||
: | == 1.2 De betekenis van 1405: juridisch precedent, geen machtswisseling == | ||
Het jaar 1405 wordt in latere historiografie vaak genoemd als een keerpunt in de geschiedenis van Ameland. In contemporaine bronnen betreft het echter geen instelling van een nieuwe heer, maar een herbevestiging van eerdere afspraken over neutraliteit en vrijgeleide. | |||
In latere eeuwen werd een verklaring die aan een landsdag te Hartwerd (1405) werd toegeschreven, door de Cammingha’s gebruikt als juridisch fundament voor de zelfstandige status van Ameland. Deze verklaring is slechts overgeleverd in latere vertalingen en afschriften; het originele stuk is verloren gegaan. Modern onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de tekstinhoud betrouwbaar is, maar dat met de datering mogelijk is gemanipuleerd om de ouderdom en daarmee het gezag van het document te vergroten.<ref>Oebele Vries, ''[https://www.bol.com/nl/nl/p/ferdban/9300000004184530/ Ferdban. Oudfriese oorkonden en hun verhaal]''</ref> | |||
Het belang van 1405 ligt derhalve niet in de vestiging van een Jelmera- of Cammingha-heerschappij, maar in het ontstaan van een juridisch precedent dat later door opeenvolgende machthebbers strategisch werd ingezet. In 1405 trad er nog geen hoofdeling namens de Amelanders op: zij spraken zelf. Eventuele hoofdelijke machtsvorming op het eiland behoort tot een latere fase en kan niet rechtstreeks aan deze gebeurtenissen worden gekoppeld. | |||
== 1.3 Veranderingen rond 1420: crisis, heroriëntatie en macht == | |||
Secundaire bronnen noemen 1424 als het jaar waarin Ritske op Ameland verscheen, daarmee een bron implicerende. Die heb ik niet kunnen vinden, maar in 1424 is [https://nl.wikipedia.org/wiki/Jacoba_van_Beieren#Volgende_huwelijken Jacoba van Beieren], kleindochter en erfgenaam van Albrecht, in oorlog met Jan van Brabant, haar tweede ex-man. Mogelijk verklaarde Ameland opnieuw zich afzijdig te houden aan de strijdende partijen, en mogelijk is die verklaring gedaan door Ritske, of iemand die zich heer van Ameland noemde. | |||
In 1428 richt Philips van Bourgondië zich tot de 'heren van Ameland'. <ref>[https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1795 1795. Akte van bevestiging van Philips van Bourgondië, ruwaard van Holland, van de brieven van Willem en Jan van Beieren en van Jan van Brabant aan de heren van Ameland betreffende vrede, neutraliteit en vrijgeleide door zijn gebieden. Afschrift. 21 maart 1428]</ref>, wanneer Jacoba is verslagen. | |||
Secundaire bronnen melden ook dat Ritske in 1429 optrad als woordvoerder of vertegenwoordiger, mogelijk in een antwoord op die brief. | |||
De eerste decennia van de vijftiende eeuw vormden een periode van ingrijpende veranderingen. De [https://nl.wikipedia.org/wiki/Sint-Elisabethsvloed_(1421) Sint-Elizabethsvloed van 1421] had grote gevolgen voor de Waddenregio, waaronder Ameland. Tegelijkertijd verscherpten de politieke tegenstellingen in Friesland zich, onder meer in het kader van de Schieringer- en Vetkoperstrijd en de bemoeienis van Hollandse en Bourgondische machthebbers. | |||
In deze context lijken zich nieuwe machtsverhoudingen te hebben gevormd. Waar Ameland eerder collectief werd bestuurd, ontstond nu ruimte voor individuele hoofdelingen die hun positie ontleenden aan grondbezit, militaire bescherming en externe connecties. Het is in deze overgangsfase dat leden van de families Jelmera en Cammingha op Ameland verschijnen. Waarom juist Ameland in deze periode aantrekkelijk werd voor Friese elites, en welke politieke spanningen daaraan voorafgingen, wordt in een later hoofdstuk nader onderzocht. | |||
Deze ontwikkelingen vormen geen breuk, maar een overgang: zij markeren het moment waarop externe druk, ecologische ontwrichting en regionale machtsverschuivingen het collectieve bestuursmodel kwetsbaar maakten en ruimte schiepen voor individuele machtsconcentratie. | |||
== 1.4 Oudere machtsstructuren en aanknopingspunten vóór Ritske Jelmera == | |||
Hoewel Ritske Jelmera de eerste persoon is die met zekerheid als zelfstandige machthebber | |||
op Ameland kan worden aangewezen, wijzen verschillende aanwijzingen erop dat de wortels | |||
van deze positie verder teruggaan. Het betreft hier geen sluitend genealogisch bewijs, | |||
maar een samenhang van geografische, juridische en politieke factoren. | |||
Reeds vóór het optreden van Ritske zijn er op Ameland tekenen van: | |||
* afzonderlijke rechtsruimten; | |||
* lokale elites met bezit zowel op het eiland als op het vasteland; | |||
* een bewuste positionering ten opzichte van machtsvorming in Friesland. | |||
In de veertiende eeuw maken delen van Friesland een proces van schaalvergroting en | |||
machtsconcentratie door, waarbij hoofdelingen hun positie versterken via oorlog, | |||
bondgenootschappen en bezit van stinsen. Ameland lijkt zich in dit proces steeds | |||
afzijdig te houden. Dit wijst op een strategie waarbij het eiland zich niet als | |||
onderdeel van Friesland presenteert, maar als een eigen rechtsruimte. | |||
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat families die later een centrale rol spelen | |||
(Jelmera, Camminga, Heringa) reeds vóór 1400 beschikken over: | |||
* landbezit op Ameland; | |||
* connecties met kloosters (zoals Ferwerd/Foswerd); | |||
* verwantschappen met Friese hoofdelingen. | |||
Het is aannemelijk dat deze combinatie van factoren een institutionele continuïteit | |||
vormde, waarop Ritske Jelmera kon voortbouwen. In dat licht moet zijn optreden niet | |||
worden gezien als een beginpunt, maar als een moment waarop bestaande structuren | |||
zichtbaar en juridisch herkenbaar worden. | |||
== 1.5 Van Jelmera-stins tot Camminghaslot == | |||
Rond 1424–1425 werd nabij het huidige Ballum een stenen residentie gebouwd, later bekend als Jelmerastate. Deze bouw markeert een fundamentele verandering: de vestiging van een permanente, versterkte machtszetel op Ameland. De stins fungeerde als centrum van bestuur, rechtspraak en economische controle. | |||
Chronologisch kan deze ontwikkeling als volgt worden samengevat: | |||
* | * ca. 1424/1425 – bouw van een stenen residentie (Jelmera-stins) op Ameland; | ||
* | * ca. 1450 – Ritske Jelmera beschikt aantoonbaar over de state en draagt deze over aan zijn nakomelingen; | ||
* | * tweede helft 15e eeuw – via huwelijk en erfopvolging komt de machtspositie in handen van Hayo, kleinzoon van Ritske; | ||
* | * vanaf deze periode wordt de naam Cammingha dominant, en raakt de residentie bekend als het [https://nl.wikipedia.org/wiki/Camminghaslot Camminghaslot]. | ||
Via erfopvolging, huwelijkspolitiek en bestuurlijke consolidatie komt deze machtspositie uiteindelijk terecht bij Hayo Cammingha, die haar weet te legitimeren door erkenning van Bourgondische en later keizerlijke zijde. Daarmee wordt een lokale hoofdelijke machtspositie geleidelijk voorzien van dynastieke en externe legitimatie, een proces dat pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn formele beslag krijgt. | |||
== | == 1.6 Afbakening en onderzoeksvragen == | ||
* | Dit hoofdstuk laat zien dat de opkomst van de Jelmera’s en later de Cammingha’s niet het gevolg was van één enkel besluit of document, maar van een proces waarin collectief bestuur plaatsmaakte voor hoofdelijke macht. Open vragen blijven onder meer: | ||
* | * de precieze wijze waarop Jelmera- en Cammingha-bezit op Ameland werd verworven; | ||
* | * de rol van externe machthebbers bij deze machtsvorming; | ||
* de mate waarin latere bronnen oudere gebeurtenissen hebben hergeïnterpreteerd. | |||
* de vraag of en in hoeverre deze machtsvorming kan worden begrepen als een bewuste strategie van Friese elites, of als een pragmatische reactie op veranderende omstandigheden. | |||
== 2.5 Vooruitblik: de verplaatsing van | Deze vragen vormen het uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken. | ||
* | |||
* | = Hoofdstuk 2: Parallelle elites en gedeelde belangen (ca. 1390–1458) = | ||
* | == 2.1 Inleiding: twee families, één machtsveld == | ||
De opkomst van hoofdelijke macht op Ameland in de eerste helft van de vijftiende eeuw laat zich niet herleiden tot één enkele persoon of familie. Zowel Ritske Jelmera als leden van de familie Camminga verschijnen in deze periode op het eiland, aanvankelijk zonder duidelijke hiërarchie tussen hen. Pas later, door erfopvolging en huwelijkspolitiek, vloeien deze lijnen samen. Om deze ontwikkeling te begrijpen, is het noodzakelijk beide families niet geïsoleerd, maar als parallel opererende elites te beschouwen.<ref>Analyse op basis van OFO I–III en latere historiografie; synthese van verspreide vermeldingen.</ref> | |||
== 2.2 De Cammingha’s: beloning voor hertogelijke steun? == | |||
Van de familie Camminga is bekend dat zij zich aan het einde van de veertiende eeuw schaarde aan de zijde van de hertog van Beieren. In 1398 werd Gerrit van Cammingha door de graaf van Holland beleend met de stad Leeuwarden en omliggende gebieden, maar ook Ferwerd, een uitzonderlijk teken van vertrouwen en beloning.<ref>Zie o.a. literatuur over Camminghabuer en de belening van 1398; secundaire samenvattingen bij Stinsen in Friesland.</ref> | |||
Hoewel Ameland in deze periode formeel buiten directe Friese rechtsmacht stond en aanvankelijk collectief werd vertegenwoordigd door de ''goede luden van Aemlant'', is het voorstelbaar dat delen van het eiland of eraan verbonden rechten in dezelfde context als Leeuwarden aan hertoggezinde elites werden toegewezen, daar het klooster te Ferwerd rechten op Ameland had. Dat een belening van Ameland aan Arend van Egmond tussen 1398 en 1409 nauwelijks werd geëffectueerd, laat ruimte voor alternatieve machtsvorming op lokaal niveau.<ref>[https://www.amelanderhistorie.nl/news/ameland-en-de-van-camminghas-2/ Ameland en de Van Cammingha's (2), Amelander Historie]</ref> | |||
Uit onderzoek van Noomen<ref>P.N. Noomen, '[https://pure.knaw.nl/ws/portalfiles/portal/475016/B_Leeuwarder_Hiistorische_Reeks_10-98.pdf De familie Cammingha in de middeleeuwen: haar relatie met de stad Leeuwarden en haar positie in Oostergo]', p60</ref> blijkt dat Peter Camminga tot de Ferwerder tak van de familie behoorde, een geslacht dat reeds generaties lang regionale machtsposities en goederen bezat. De Ferwerder-tak en de Cammingabuur tak zouden afsplitsingen zijn van familie uit Blija 250 jaar eerder. Blija en Ferwerd liggen naast elkaar, en tegenover Ameland, en behoren tot hetzelfde klooster gebied. | |||
Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat Camminga-belang op Ameland voortbouwde op oudere relaties en rechten, ook al ontbreken daarvoor directe schriftelijke getuigenissen. | |||
Het testament van Peter Camminga uit 1440, zoon van voornoemde Gerrit, vormt het vroegste expliciete bewijs voor Cammingha-bezit en -belang op Ameland, het is echter aannemelijk dat dat al veel ouder is. | |||
== 2.3 Jelmera en Unga: een oudere Friese elite == | |||
De naam Jelmera behoort ook tot een oudere Friese elite, met wortels in Franekeradeel en omgeving. Ook de naam Unga duikt in deze context op als verwante of parallelle hoofdelingenlijn. Over de precieze herkomst van Ritske Jelmera bestaat geen zekerheid, maar zijn optreden vanaf de jaren 1420 wijst op iemand die reeds vóór zijn vestiging op Ameland over aanzien en netwerk beschikte.<ref>OFO I–II; genealogische reconstructie op basis van verspreide vermeldingen.</ref> | |||
Het is aannemelijk dat ook deze familie — net als de Cammingha’s — zich in de spanningen tussen Friesland en Holland strategisch heeft gepositioneerd. Ameland bood daarbij een unieke combinatie van afstand tot het vasteland, economische mogelijkheden en juridische ambiguïteit.<ref>Contextuele analyse; vgl. O. Vries, ''Ferdban''.</ref> | |||
Hoewel hun banden met Dongjum, en Unga en Donia, erop wijzen dat ze oud zijn en van verder weg komen, zijn zij wel degenen die zich als eerste manifesteren op Ameland. | |||
== 2.4 Waarom Ritske, en niet Camminga, als woordvoerder? == | |||
Een opvallende vraag is waarom Ritske Jelmera in de bronnen verschijnt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, terwijl de Cammingha’s aantoonbaar eveneens aanwezig en invloedrijk waren. Hiervoor zijn meerdere verklaringen denkbaar. | |||
Ritske kan de oudste of meest gevestigde van de twee zijn geweest, of hij kan namens een collectief van belanghebbenden hebben gesproken. Het is ook mogelijk dat hij primair een politiek-juridische rol vervulde, terwijl de Cammingha’s hun machtsbasis vooral in Leeuwarden hadden.<ref>Hypothese; gebaseerd op rolverdeling zichtbaar in OFO-bronnen en stedelijke context Leeuwarden.</ref> | |||
In dat geval fungeerden beide families niet als rivalen, maar als complementaire bondgenoten. | |||
== 2.5 De alliantie vóór het huwelijk == | |||
Het huwelijk van Hayo Jelmera met Dodonea Camminga in 1458 <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00254 OFO II #219], 14-6-1458</ref> markeert geen plotselinge toenadering, maar lijkt eerder het formele sluitstuk van een al langer bestaande alliantie. | |||
Dat Hayo op dat moment nog niet de primaire erfgenaam van Ameland was, maakt het huwelijk des te betekenisvoller: het verbindt twee machtsposities die reeds decennia naast elkaar bestonden. De latere fusie van Jelmera- en Camminga-erfenissen kan daarom het best worden begrepen als de institutionalisering van een bestaande samenwerking, niet als haar beginpunt.<ref>Analyse op basis van erfopvolging Jelmera/Camminga, OFO III–IV.</ref> | |||
== 2.6 Conclusie == | |||
In de eerste helft van de vijftiende eeuw ontstaat op Ameland geen geïsoleerde heerschappij, maar een gedeeld eliteveld, waarin Jelmera- en Camminga-belangen parallel lopen. Hun gezamenlijke optreden, vermoedelijk geworteld in hertoggezinde netwerken en bevestigd door bezit, huwelijk en erfopvolging, vormt de voedingsbodem voor de latere dynastieke eenheid. De vraag is niet waarom zij samensmolten, maar hoe zij dat zo lang naast elkaar konden blijven zonder open conflict.<ref>Synthetische conclusie.</ref> | |||
= Hoofdstuk 3: Van hoofdeling tot “heer” – Ameland tussen Fries recht en externe erkenning (1428–ca. 1430) = | |||
== 3.1 Inleiding: een titel met twee betekenissen == | |||
Wanneer in 1428 in Bourgondische stukken wordt gesproken over de ''heren van Ameland'', lijkt dat op het eerste gezicht te wijzen op een feodale heerlijkheid in klassieke zin. Die lezing is echter misleidend. De betrokken machthebber(s) waren in oorsprong Friese hoofdelingen, geen leenmannen in Hollandse of Bourgondische dienst. De titel “heer” weerspiegelt hier primair een externe, diplomatieke aanduiding, geen interne rechtsverandering.<ref>Contextuele interpretatie van akten 1428; inventaris Nassause Domeinraad.</ref> | |||
== 3.2 De akte van 21 maart 1428 == | |||
Op 21 maart 1428 bevestigde Philips van Bourgondië, ruwaard van Holland, eerdere brieven van Willem en Jan van Beieren en van Jan van Brabant, gericht aan de ''heren van Ameland'', betreffende vrede, neutraliteit en vrijgeleide door hun gebieden.<ref>Nationaal Archief, archief [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1795 Nassause Domeinraad, inv.nr. 1795].</ref> | |||
Deze akte is van bijzonder belang omdat zij: | |||
* ondubbelzinnig aantoont dat Ameland extern werd benaderd als een territoriale eenheid; | |||
* impliciet veronderstelt dat er een herkenbaar gezag bestond dat het eiland vertegenwoordigde; | |||
* voortbouwt op eerdere neutraliteitsverklaringen uit 1396, 1404 en 1405, toen nog gesloten met de ''goede luden van Aemlant''.<ref>Amelander Historie; [https://www.amelanderhistorie.nl/news/ameland-en-de-van-camminghas-2/ neutraliteitsaktes 1396–1405].</ref> | |||
Het verschil is subtiel maar wezenlijk: waar eerder een collectief werd aangesproken, suggereert 1428 een meer geconcentreerde machtsstructuur. | |||
== 3.3 Hoofdeling, geen leenheer == | |||
Ondanks deze externe erkenning bleef de machtsbasis van de Amelander leider Fries van karakter. Zijn gezag berustte niet op leenrecht, maar op: | |||
* bezit van land en rechten; | |||
* controle over een versterkte woonplaats (stins); | |||
* erkenning door lokale elites en verwanten; | |||
* testamentaire erfopvolging, niet feodale successie.<ref>Vergelijking Fries hoofdelingenrecht en feodaal leenrecht; OFO-context 1450, 1483/6.</ref> | |||
De “heer van Ameland” was daarmee functioneel een hoofdeling met een eiland als machtsbasis, geen vazal in een leenhiërarchie. | |||
== 3.4 De stins als rechts- en machtsruimte == | |||
In het laatmiddeleeuwse Friesland functioneerde de stins niet alleen als versterkte | |||
woonplaats, maar ook als centrum van rechtspraak, bestuur en machtsuitoefening. | |||
Wie een stins bezat en bewoonde, oefende daarmee feitelijk gezag uit over de | |||
omliggende goederen en personen. <ref>Algemene literatuur over Friese stinsen; Stinsen in Friesland.</ref> | |||
Ook op Ameland moet de aanwezigheid van een stins in dit licht worden begrepen. | |||
De stins was: | |||
* plaats van bewoning van de machthebber; | |||
* locatie waar geschillen werden beslecht; | |||
* fysiek symbool van zelfstandige rechtsmacht. | |||
Dat Ameland als rechtsgebied herkenbaar was, blijkt onder meer uit: | |||
* het voorkomen van Ameland in zelfstandige akten; | |||
* het optreden van zoenlieden en wrmannen in Amelander geschillen; | |||
* het ontbreken van directe onderwerping aan Friese landsrechtbanken. | |||
De machtspositie van Ritske Jelmera en zijn opvolgers berustte daarmee niet uitsluitend | |||
op persoonlijke invloed of bezit, maar op het beheersen van een institutionele kern: | |||
de stins als drager van recht en gezag. | |||
Dit verklaart tevens waarom huwelijken, erfenissen en testamenten zo’n centrale rol | |||
spelen in de machtsgeschiedenis van Ameland. Overdracht van bezit betekende | |||
overdracht van rechtsmacht. | |||
== 3.5 Ritske Jelmera als vertegenwoordiger == | |||
Wanneer Ritske Jelmera kort daarna, in 1429, optreedt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, sluit dat logisch aan op de situatie van 1428. Hij verschijnt niet uit het niets, maar treedt naar voren in een reeds erkende machtsstructuur.<ref>Secundaire bron: Stinsen in Friesland; ontbrekende primaire OFO-verwijzing.</ref> | |||
Of hij in 1429 reeds de enige machthebber was, valt niet met zekerheid vast te stellen. Het testament van Peter Cammingha uit 1440, opgesteld op Ameland, toont aan dat ook andere hoofdelingen daar resideerden en aanspraken hadden.<ref>OFO II, nr. 215 (1440).</ref> | |||
== 3.6 Kinderen van Ritske Jelmera == | |||
Ritske huwde tweemaal, volgens Ferwerda <ref>[https://books.google.nl/books?id=RTGLGRgbObIC&dq=ferwerda%20wapenboek&pg=PA33#v=onepage&f=false Adelyk en Aanzienelyk wapen-boek], A. Ferwerda, 1760</ref>, in 1430 was hij getrouwd met ene Hylck, en in 1450 met Ayl <ref>[<ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00254 OFO II #219], 14-6-1458</ref> OFO II #216] 24-6-1450</ref>. | |||
Daarin worden ook zijn kinderen genoemd: | |||
* Sasker die de stins erft, zie hoofdstuk 6 | |||
* Jouck | |||
* Jelts | |||
* Wisk | |||
* Anske, zij zou huwen met Sjuck Dekema, die een dochter had uit zijn eerste huwelijk. Zij kregen samen een kind, dat jong stierf. De dochter van Sjuck, Dodonea, erft van Anske <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00254 OFO II #218], 6-5-1454</ref>. Zij zal later trouwen met Hajo, de derde zoon van Sasker | |||
Ritske had ook een bastaardzoon, Hannyke, die niet in zijn testament voorkomen. Hannyke was tweemaal gehuwd. Hij verschijnt in een akte uit 1439<ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00249 OFO II #214], 1439</ref> , waarschijnlijk in het kader van huwelijkse voorwaarden of een boedelscheiding na het einde ervan (is Thiede overleden?), en werd genoemd in latere testamenten, waaronder dat van Hajo. Zijn weduwe Doedt maakte een testament in 1485<ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:000121750:00261 OFO I #342], 13-7-1485</ref>. | |||
== 3.6 Overgangsfase: van collectief naar dynastie == | |||
De periode 1428–ca. 1430 markeert daarmee een overgangsfase: | |||
* van collectieve vertegenwoordiging (''goede luden''); | |||
* naar individuele hoofdelijke dominantie; | |||
* zonder dat dit al een exclusieve, erfelijke heerlijkheid in feodale zin was. | |||
Pas in de daaropvolgende decennia, door erfopvolging, huwelijkspolitiek en het verdwijnen van parallelle lijnen, zou deze positie uitgroeien tot een vrijwel onbetwiste dynastieke heerschappij.<ref>Vooruitwijzing naar hoofdstukken 4–5.</ref> | |||
== 3.7 Vooruitblik == | |||
De vraag is nu niet meer ''of'' er een machtscentrum op Ameland bestond, maar ''waar'' het vandaan kwam. Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de oudere Jelmera-stins op het vasteland en nagaan hoe deze zijn betekenis verloor toen een nieuwe machtszetel op Ameland werd gevestigd. Dat vormt het onderwerp van het volgende hoofdstuk.<ref>Structurerende vooruitblik.</ref> | |||
= Hoofdstuk 4 – De oude Jelmera-stins en het verschuiven van de machtsbasis (ca. 1300–1430) = | |||
== 4.1 Stamhuis, machtsruimte en identiteit == | |||
In het laatmiddeleeuwse Friesland was politieke macht niet uitsluitend verbonden aan afstamming, maar in belangrijke mate aan het bezit en de effectieve beheersing van een adellijke residentie of stins. Het stamhuis fungeerde daarbij als juridische, sociale en symbolische kern van een machtspositie. Wie het huis bezat en bewoonde, kon aanspraak maken op de bijbehorende rechten, ongeacht of deze via mannelijke lijn waren verkregen. | |||
Deze constellatie verklaart waarom in de vijftiende eeuw patrilineaire afstamming regelmatig werd doorbroken door feitelijke machtsverhoudingen. Wanneer een volwassen man het stamhuis beheerste, ondersteund door bezit, lokale netwerken en geweldspotentieel, woog dat in de praktijk zwaarder dan abstracte erfregels. Het bezit van een stamhuis was daarmee niet slechts een gevolg van macht, maar ook een instrument om macht te legitimeren en te bestendigen.<ref>Noomen p64-64</ref> | |||
Voor de familie Camminga was Camminghaburen bij Leeuwarden het centrale stamhuis. Dit huis fungeerde al eeuwenlang als ankerpunt van adellijke status en familie-identiteit. In de vijftiende eeuw blijkt echter dat deze identiteit niet exclusief verbonden bleef aan één patrilineaire lijn. Zowel de Eminga’s als de Jelmera’s, die niet in mannelijke lijn van de oorspronkelijke Cammingha’s afstamden, namen de naam Camminga aan op basis van hun verwerving van het huis en de daarmee verbonden rechten. | |||
Deze ontwikkeling laat zien dat ‘familie’ in deze context niet uitsluitend genealogisch moet worden opgevat, maar ook als een huis- en machtsverband. De naam Camminga werd een vehikel voor legitimatie: wie het huis bezat, kon zich als Camminga presenteren, zelfs wanneer de afstamming via vrouwelijke lijnen liep of geheel ontbrak. Dat sommige takken daarbij het oude Cammingha-wapen volledig overnamen, terwijl andere — zoals de Jelmera’s van Ameland — slechts elementen ervan incorporeerden, onderstreept het onderscheid tussen symbolische continuïteit en feitelijke macht. | |||
Binnen dit kader krijgt ook de positie van Ameland betekenis. De Jelmera’s beschikten daar over een eigen machtsbasis, die losstond van het Camminghaburen-complex, maar er door huwelijk en vererving geleidelijk mee werd verbonden. De Amelander stins en het latere Amelandhuis in Leeuwarden fungeerden als aanvullende machtsruimten, waar bestuur, rechtspraak en representatie werden uitgeoefend. Het bezit van deze huizen stelde de Jelmera’s in staat zich zowel lokaal als regionaal te positioneren. | |||
De combinatie van Amelander macht en verwerving van Cammingha-goederen leidde tot een hybride identiteit: Jelmera van oorsprong, Camminga in naam en traditie. Deze constructie was geen toevallig bijproduct van erfopvolging, maar een bewuste strategie om aanspraken te legitimeren, met name ten aanzien van goederen en rechten die verbonden waren aan het klooster Foswerd. In dit proces werd het verleden niet alleen doorgegeven, maar ook actief vormgegeven en, waar nodig, heruitgevonden. | |||
Het begrip ‘stamhuis’ moet in dit licht worden begrepen als een dynamisch knooppunt van macht, herinnering en recht. Niet de bloedlijn alleen, maar de controle over huis en land bepaalde wie zich heer mocht noemen. Deze logica vormt de sleutel tot het begrijpen van de latere consolidatie van macht op Ameland en de rol die Hajo Jelmera daarin zou spelen. | |||
== 4.2 De oudste Jelmera-stins (ca. 1300) == | |||
De Jelmera-stins wordt in de bronnen aangeduid als een van de oudere adellijke versterkingen in het gebied ten zuiden van Dongjum, in de terpbuurschap Bootwerd. De bouw wordt doorgaans rond het jaar 1300 geplaatst, en in 1410 wordt zij expliciet vermeld als ''dae alda stins, hieten Jelmersma''.<ref>OFO II, [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00035 nr. 18 (1410)], [http://stinseninfriesland.nl/JelmersmaStinsDongjum.htm plaatsvermelding Dongjum].</ref> | |||
Deze formulering maakt duidelijk dat het hier om een reeds lang bestaande machtszetel ging, die haar betekenis ontleende aan zowel bezit als rechtsuitoefening. De stins fungeerde niet alleen als woonplaats, maar ook als juridisch ankerpunt binnen de rechtsomgang van Franekeradeel. | |||
== 4.3 Bootwerd en Dongjum als rechtslandschap == | |||
Bootwerd was in de late middeleeuwen geen dorp in moderne zin, maar een samenstel van staten en stinsen met eigen rechtvoerende functies. Tot deze rechtsomgang behoorden onder meer: | |||
* Jelmersma state; | |||
* Lyomawrdstra state; | |||
* Bootwerd state. | |||
Deze staten lagen in elkaars onmiddellijke nabijheid en vormden gezamenlijk een lokaal machtscluster binnen het aester fiarndel van Franekeradeel. Het recht werd er niet permanent door de eigenaar zelf uitgeoefend, maar doorgaans door aangewezen rechters, die optraden namens de bezitter van de stins.<ref>Algemene rechtspraktijk in Westergo; vgl. OFO II, [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00041], [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00037] diverse rechtsomgangen.</ref> | |||
== 4.4 Rechters namens afwezige eigenaren == | |||
In 1410 treedt Tjalling Rodmersma op als rechter ''van Donghum van dae alda stinse hieten Jelmersma''.<ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00041 OFO II #18] (1410), [http://stinseninfriesland.nl/JelmersmaStinsDongjum.htm 1410] en [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00034 later].</ref> Rodmersma woonde zelf niet op de stins, maar in het nabijgelegen Kitzelum. Zijn optreden moet dan ook worden begrepen als het voeren van het recht namens de eigenaar, niet als bewijs van eigendom. | |||
Dit patroon herhaalt zich in latere jaren. In 1423–1425 wordt Tjaerd Jonga (ook: Junga, Unga) meerdere malen genoemd als rechter in het aester fiarndel.<ref>OFO II, nrs. 10, 17, 18 (1423–1425).</ref> In 1429 voert hij expliciet het recht ''voor Jelmera staeten, der ma hat alda stins''.<ref>OFO II, [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00040 OFO II #17], 1429, [http://stinseninfriesland.nl/JelmersmaStinsDongjum.htm 1429].</ref> | |||
De formulering laat weinig twijfel: Tjaerd Jonga trad op namens de eigenaar van de Jelmera-stins, niet als zelfstandige machthebber. | |||
== 4.5 Tjaerd Jonga als sleutelpersoon == | |||
Tjaerd Jonga is een centrale figuur in deze fase. Zijn optreden is steeds gekoppeld aan staten in de directe omgeving van Bootwerd en Dongjum, wat erop wijst dat hij lokaal verankerd was. Tegelijkertijd draagt zijn naam (Jonga / Unga / Unia) bij aan het vermoeden van een familieverband met Ritske Jelmera, die zich later expliciet ook ''Wnga'' noemt.<ref>Testament Ritske Jelmera (1450), [https://www.google.nl/books/edition/Oudfriesche_oorkonden/hWEeAAAAMAAJ?gbpv=1&printsec=frontcover&bsq=Wngha OFO IV].</ref> | |||
Het is aannemelijk dat Tjaerd Jonga een verwant was — mogelijk een broer of neef — die als vertrouwenspersoon het recht uitoefende zolang de eigenaar zelf elders resideerde. Dit sluit aan bij een situatie waarin het zwaartepunt van bezit en bewoning reeds begon te verschuiven. | |||
== 4.6 Het verdwijnen van de Jelmera-stins uit de bronnen == | |||
Na 1433 verdwijnen expliciete vermeldingen van de Jelmera-stins uit de rechtsbronnen.<ref>Laatste vermelding: [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00037OFO II, nr. 18], item w (1433). [http://stinseninfriesland.nl/JelmersmaStinsDongjum.htm 1433]</ref> Dit betekent niet noodzakelijk dat de stins fysiek werd verlaten of afgebroken, maar wel dat zij haar centrale juridische functie verloor. | |||
Later bronnen spreken nog van een ''zaete te Doengium, hietende Boetwert'', die in de zestiende eeuw in handen is van kerkelijke fondsen.<ref>FC2, 1511–1543.</ref> De oude Jelmera-stins lijkt dan reeds te zijn opgegaan in een breder goederencomplex, zonder zelfstandig stemrecht. | |||
== 4.7 Gelijktijdige opkomst van een nieuwe stins == | |||
Parallel aan het verdwijnen van de oude Jelmera-stins uit de bronnen, verschijnt op Ameland een nieuwe machtszetel. Rond 1420–1425 wordt daar een stenen huis gebouwd, later bekend als Jelmera-stins en uiteindelijk als het Camminghaslot te Ballum.<ref>Canon van Ameland; Stinsen in Friesland, Ballum. [https://nl.wikipedia.org/wiki/Camminghaslot Wikipedia] [https://www.amelanderhistorie.nl/products/jelmera-state-cammingaslot-te-ballum/ AH], [https://books.google.nl/books?id=RTGLGRgbObIC&pg=PA30#v=onepage&f=false Ferwerda], [https://camminghaslot.nl/ Cammingha-slot]</ref> | |||
Deze gelijktijdigheid is opvallend: juist in de periode waarin de oude vasteland-stins haar juridische rol verliest, ontstaat op Ameland een nieuwe residentiële en bestuurlijke kern binnen dezelfde familiekring. | |||
== 4.8 Geen breuk, maar verplaatsing == | |||
De beschikbare bronnen wijzen niet op een abrupte overdracht of verlies van bezit, maar op een geleidelijke verplaatsing van de machtsbasis. De oude Jelmera-stins bleef vermoedelijk nog geruime tijd als goed bestaan, terwijl het bestuurlijke en politieke zwaartepunt verschoof naar Ameland. | |||
In deze context kan de Jelmera-stins bij Dongjum worden gezien als de ''moederstins'', waaruit een nieuwe machtszetel voortkwam. De verplaatsing markeert geen einde van de Jelmera-lijn, maar juist haar transformatie — een proces dat uiteindelijk zou leiden tot de opkomst van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland. | |||
= Hoofdstuk 5 — Ritske Jelmera en de Amelander machtsbasis = | |||
== 5.1 Ritske Jelmera: afkomst en hoofdelingenpositie == | |||
Ritske Jelmera, geboren ca. [https://books.google.nl/books?id=AQ1VAAAAcAAJ&pg=PA72#v=snippet&f=false 1383]–[https://books.google.nl/books?id=RTGLGRgbObIC&pg=PA30#v=onepage&f=false 1385], behoort tot de Friese hoofdelingenelite. In de bronnen wordt hij verbonden met meerdere invloedrijke geslachten, waaronder de [https://www.google.nl/books/edition/Oudfriesche_oorkonden/hWEeAAAAMAAJ?gbpv=1&printsec=frontcover&bsq=%22Ritska%20Ielmera%22 Jelmera]- en [https://www.google.nl/books/edition/Oudfriesche_oorkonden/hWEeAAAAMAAJ?gbpv=1&printsec=frontcover&bsq=%22Ritska%20Wngha%22 Unga]-lijn. Beide families waren oorspronkelijk gevestigd aan de Friese wal en beschikten daar over stinsen die waren ingebed in de Friese rechtsstructuur en stemrecht verleenden in regionale vergaderingen. | |||
Dat Ritske in latere bronnen ook als Unga wordt aangeduid, wijst op het samenkomen van deze familielijnen in zijn persoon. In de loop van de eerste helft van de 15e eeuw verschuift echter het zwaartepunt van deze familie geleidelijk van Franekeradeel naar Ameland. Deze verplaatsing laat zich niet herleiden tot één moment of beslissing, maar vormt het resultaat van een langer proces. | |||
== 5.2 Vestiging op Ameland en de stins te Ballum == | |||
Op Ameland bevindt zich in de 15e eeuw een [http://stinseninfriesland.nl/CamminghaslotBallum.htm stins te Ballum], die in latere bronnen wordt verbonden met Ritske Jelmera en bekend zal worden als het [https://nl.wikipedia.org/wiki/Camminghaslot Camminghaslot]. Of deze stins door Ritske zelf is gebouwd, dan wel door zijn vader of een eerdere generatie is gesticht en later herbouwd of versterkt, is niet met zekerheid vast te stellen. In de literatuur worden verschillende dateringen genoemd ([https://www.amelanderhistorie.nl/products/jelmera-state-cammingaslot-te-ballum/ ca. 1400], [https://www.amelanderhistorie.nl/news/beschermvrouwe-van-ameland/ begin 15e eeuw], [https://www.amelanderhistorie.nl/products/geschiedenis-van-het-wapen-van-ameland/ 1424/1425], [https://books.google.nl/books?id=RTGLGRgbObIC&pg=PA30#v=onepage&f=false versterkt huis]). Een herbouw na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 behoort tot de mogelijkheden. | |||
Ritske is niet de enige hoofdeling die zich in deze periode op Ameland vestigt. Uit het [https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00250 testament van Peter Kammingha] blijkt dat ook hij er in 1440 resideerde, vermoedelijk al geruime tijd. Opvallend is dat in dat testament getuigen uit Leeuwarderadeel (Cammingabuur) worden opgeroepen, terwijl Ritske zelf daarbij afwezig is. Dit suggereert dat beide hoofdelingen op Ameland naast elkaar opereerden, zonder gezamenlijk op te treden in juridische zin. | |||
Van belang is dat de stins te Ballum geen deel uitmaakte van de Friese rechtsstructuur en geen stemrecht verleende. Daarmee onderscheidde zij zich fundamenteel van de stinsen aan de wal. Juist dit ontbreken van institutionele inbedding maakte Ameland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen. | |||
De vestiging van Ritske Jelmera op Ameland valt samen met een bredere politieke context. Na het overlijden van graaf Albrecht van Beieren in 1404 wijzigde het beleid van zijn opvolgers ten aanzien van perifere gebieden, wat onder meer blijkt uit de herbevestiging van afspraken met de ‘goede luden’ van Ameland in 1404 en 1405. Deze koerswijziging creëerde ruimte voor lokale machtsvorming buiten strikte feodale structuren. | |||
== 5.3 Ritske als woordvoerder zonder formele titel (1428–1429) == | |||
In latere literatuur wordt gesteld dat Ritske Jelmera reeds vanaf circa 1424 als vertegenwoordiger van de Amelanders optrad. Voor deze vroege datering bestaan echter geen rechtstreeks overgeleverde primaire bronnen; zij lijkt te berusten op een interpretatie achteraf van zijn feitelijke machtspositie in de jaren daarna. | |||
Een concreet aanknopingspunt vormt een [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1795 akte van 21 maart 1428], waarin Philips van Bourgondië zich richt tot de ‘heren van Ameland’ inzake vrede, neutraliteit en vrijgeleide. Hoewel Ritske Jelmera daarin niet met naam wordt genoemd, weerspiegelt de formulering het feodale begrippenkader van de Bourgondische kanselarij. De term ‘heren’ hoeft niet te betekenen dat de aangesproken personen binnen een vastomlijnde leenstructuur formeel waren benoemd, maar duidt eerder op het bestaan van erkende lokale machthebbers. | |||
In de literatuur wordt daarnaast herhaaldelijk melding gemaakt van een overeenkomst tussen Ritske Jelmera en de graaf van Holland in 1429, waarbij hij als woordvoerder of vertegenwoordiger van Ameland zou zijn opgetreden <ref>[https://www.amelanderhistorie.nl/products/galg-van-ameland/ overeenkomst met de graaf]</ref> <ref>[http://stinseninfriesland.nl/CamminghaslotBallum.htm woordvoerder van Ameland]</ref> <ref>[https://camminghaslot.nl/ vertegenwoordiger]</ref> <ref>[http://stinseninfriesland.nl/jelmersmaStinsDongjum.htm woordvoerder, 1429]</ref>. Tot op heden is echter geen zelfstandige akte uit het grafelijk archief bekend die deze afspraak expliciet bevestigt. Het is daarom mogelijk dat het hier ging om een mondelinge regeling, een onderdeel van bredere vredesafspraken, of een later geconstrueerde interpretatie. | |||
Dat Ritske zich in deze periode ‘heer van Ameland’ noemde, moet in dit licht vermoedelijk worden opgevat als een aanduiding van feitelijk leiderschap, niet als het resultaat van een formele titelverlening of een juridische zelfuitroeping. | |||
== 5.4 Bezit, gezin en opvolging == | |||
Het testament van Ritske Jelmera uit 1450 <ref>testament Ritske 1450</ref> biedt inzicht in zijn bezit en prioriteiten. Daarin wordt de [https://www.google.nl/books/edition/Oudfriesche_oorkonden/hWEeAAAAMAAJ?gbpv=1&printsec=frontcover&bsq=Remmeka Jelmera-state stins op Ameland] als kernbezit behandeld en vererfd door zijn oudste zoon Romke. Dit wijst erop dat Ameland tegen het midden van de 15e eeuw de primaire machtsbasis van de familie was geworden. | |||
== 5.5 Twee stinsen, twee rechtsruimten == | |||
Gedurende Ritskes leven bestaan gedurende enige tijd twee machtscentra naast elkaar: de oudere Jelmersma-stins bij Dongjum aan de Friese wal en de stins te Ballum op Ameland. Deze stinsen vertegenwoordigen niet alleen verschillende locaties, maar ook verschillende rechtsruimten. | |||
Aan de wal betekende bezit deelname aan de Friese rechtsorde, met bijbehorende verplichtingen en stemrecht. Dat Ritske daar niet permanent aanwezig was, blijkt onder meer uit het feit dat in 1410 Tjalling Rodmersma (OFO II #10, #17, #18) en in 1429 Tjaerd Jonga het recht voeren over de [http://stinseninfriesland.nl/JelmersmaStinsDongjum.htm Jelmera-stins]. Deze rechtvoering door derden wijst op afwezigheid of terugtreding van de eigenaar. | |||
Ameland daarentegen stond buiten deze structuur. Juist dit ontbreken van inbedding in het Friese recht maakte het eiland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen. Het verdwijnen van de Jelmersma-stins uit de bronnen van Franekeradeel en het ontbreken van verdere uitbouw van die machtspositie wijzen erop dat het zwaartepunt van de familie definitief werd verlegd. | |||
== 5.6 Ameland als autonome machtsruimte == | |||
In de loop van de 15e eeuw ontwikkelt Ameland zich onder Ritske Jelmera tot een autonome machtsruimte. Externe machten als Holland en Bourgondië benaderen de lokale machthebbers vanuit hun feodale denkraam, terwijl de interne verhoudingen op het eiland blijven aansluiten bij Friese gebruiken, zoals blijkt uit testamenten en erfopvolging. | |||
Dat deze machtspositie in de praktijk functioneerde, blijkt uit het conflict met het klooster van Foswerd over land en rechten op Ameland, dat in 1483 wordt beslecht. In deze akte wordt het klooster gedwongen zijn aanspraken te begrenzen, wat erop wijst dat wereldlijke machthebbers inmiddels voldoende positie hadden opgebouwd om zelfs kloosterbezit te herdefiniëren <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:000121750:00247 OFO I, #326, ], 21-2-1483</ref>. | |||
Hoewel sommige moderne overzichten stellen dat Ritske zich reeds in 1405 <ref>1794 [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1794 Akte van neutraliteit en vrijgeleide van hertog Jan van Beieren aan de heren van Ameland in zijn gebieden], 10 december 1405</ref> op Ameland vestigde, ontbreekt daarvoor directe contemporaine onderbouwing. Aannemelijker is dat zijn machtspositie zich geleidelijk ontwikkelde in de jaren na 1420, parallel aan de opkomst van andere hoofdelingen in de regio. In 1428 richt Philips van Bourgondië zich expliciet tot de [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1795 heren van Ameland], hoogstwaarschijnlijk aan de feitelijke machthebbers op het eiland, onder wie Ritske Jelmera en mogelijk zijn vader, zonder dat daarmee noodzakelijkerwijs een formeel-juridische titel als ‘heer’ was verbonden. | |||
== 5.7 Van Jelmera naar Camminga == | |||
De voorstelling van Ritske Jelmera als een reeds vroeg formeel benoemde ‘heer van Ameland’ heeft in de historiografie een bijna canoniek karakter gekregen. Deze lezing lijkt mede het resultaat van een achteraf aangebrachte feodale interpretatie van een machtspositie die zich aanvankelijk buiten vaste rechtsstructuren ontwikkelde. | |||
Na Ritske Jelmera gaat de machtspositie op Ameland over op zijn nakomelingen en verwanten, waarbij de Camminga-lijn een steeds prominentere rol speelt. Deze overgang verloopt geleidelijk en zonder scherpe breuk, wat wijst op een vroege compatibiliteit tussen beide geslachten. | |||
De bevestiging van Ritskes kleinzoon door Karel de Stoute in 1469 <ref>bevestiging door Karel de Stoute, [https://www.ameland.info/cultuur/cultuur-2000/cultuur4/ secundair]</ref> als erfheer van de vrije heerlijkheid Ameland vormt daarmee geen beginpunt, maar het sluitstuk van een ontwikkeling die zich in de voorafgaande decennia al in de praktijk had voltrokken. | |||
= Hoofdstuk 6: Familie en erfgoed van Sasker Heringa en Dodonea Kammynga = | |||
== 6.1 Sasker Heringa en zijn eerste huwelijk == | |||
Sasker Heringa (gestorven voor 1450) was in zijn eerste huwelijk met Hylck, die circa 1431 overleed. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: twee zoons en een dochter. Het huwelijk duurde ongeveer zes jaar. De erfelijke aanspraken van Hylck op Ameland gingen via haar kinderen door, en bij haar overlijden werd haar inbreng in de familie verdeeld volgens de toenmalige erfrechtelijke regels. Mogelijk bracht Hylck goederen of aanspraken in die later via haar kinderen, zoals Romke en Kempe, relevant werden. | |||
== 6.2 Sasker Heringa en zijn tweede huwelijk == | |||
Na Hylcks overlijden trouwde Sasker met Idt van Aylva, weduwe van een Heringa. Idt bracht eigendommen en aanspraken van haar familie (ouders Aylva en Juwsma, mogelijk de ouders van Eelco Heringa) in dit huwelijk. Sasker had uit dit huwelijk geen overlevende kinderen vermeld in de akten, maar de nalatenschap van zijn eerste huwelijk bleef van invloed op de erfenis. | |||
== 6.4 Doede Kammynga en de nakomelingen van Anske Ritska == | |||
Doede Kammynga was de zoon van Dodonea Kammynga uit haar eerste huwelijk met Sicco. Hij erfde goederen en aanspraken via zijn moeder. Romke en Kempe, de oudere broers van Hajo, hadden samen met Hayo Sasker aanspraak op bepaalde nalatenschappen van Anske Ritska. De verdeling van deze goederen en de regeling van schillen en schulden werd officieel vastgelegd in een baer (gerechtelijk akkoord) van 14 juni 1458 <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00254 OFO II #219], 14-6-1458</ref>, getuige de betrokkenheid van lokale notarissen en scheidslieden. | |||
== 6.5 Dodonea Kammynga en haar testament == | |||
Dodonea Kammynga stelde haar testament op 22 maart 1499 op. Zij overleed na Hajo, die al vóór 1499 was overleden. In haar testament regelde zij de verdeling van haar goederen onder haar kinderen en kleinkinderen, inclusief: | |||
* Pieter Kammynga en zijn dochter Gratiana, die in Leeuwarden woonde en een aanzienlijke erfenis had. Gratiana was vernoemd naar een dochter uit het eerste huwelijk van Dodonea. | |||
* Doede Kammynga, haar zoon uit het eerste huwelijk, met de verdeling van zowel roerende als onroerende goederen op Ameland. | |||
* Sjouck (dochter van Dodonea), met specifieke verdelingen van huizen en goederen, inclusief de statta in Kaminghabuer en andere landerijen. | |||
Het testament van Dodonea was zorgvuldig opgesteld met getuigen, waaronder priester Mammo (zie ook de baer van 1483), her Fedde, Pieter persona, en de broers Jan van Tirns en Gysbert van Boelzwerd, die de inhoud bevestigden en de executie van het testament ondersteunden. <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:000121750:00329 OFO I #440] (testament Dodonea Camminga, 1499)</ref> | |||
Het testament van Dodonea toont een uitzonderlijk niveau van rijkdom. Legaten omvatten onder meer: | |||
* gouden rijnsgulden; | |||
* tonnen bier; | |||
* tonnen ''[https://nl.wikipedia.org/wiki/Kuit_(bier) koyts]''; | |||
* omvangrijke kerkelijke schenkingen. | |||
Dit wijst erop dat de vervlechting van Jelmera- en Camminga-bezit niet slechts juridisch, maar ook economisch van groot gewicht was. Zo verwierf Hayo het Camminga-huis, dat daarmee bekend werd als het [http://www.stinseninfriesland.nl/AmelandsHuis.htm Amelandshuis of Heringahuis]. Hij treedt in deze periode ook bestuurlijk op in Leeuwarderadeel. | |||
Deze materiële basis vormde een essentiële voorwaarde voor de latere erkenning van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland. | |||
<ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00122 OFO II #82], 13-7-1476</ref> | |||
== 6.6 Conclusie erfstructuur == | |||
Het geheel van deze akten en testamenten toont een complexe erfstructuur: | |||
* De aanspraken van Sasker Heringa’s eerste huwelijk gingen door naar zijn kinderen Romke, Kempe en Hajo, waarbij de moeder Hylck waarschijnlijk goederen inbracht. | |||
* De tweede vrouw Idt van Aylva bracht familiebezittingen in het huwelijk, maar had geen directe invloed op de Amelander erfenissen. | |||
* Bastards en halfbroers, zoals Hannyke, kwamen incidenteel voor in testamenten en akten, maar hun aanspraken waren beperkt. | |||
* De verdeling van goederen van Dodonea Kammynga na 1499 betrof zowel haar kinderen als kleinkinderen, waarbij Leeuwarder takken zoals Gratiana een rol speelden in de verdeling van het vermogen. | |||
Deze herziene weergave legt de basis voor een correcte interpretatie van de latere hoofdstukken 7 en 8, waarin de verdeling van nalatenschappen en de juridische afwikkeling van Amelander goederen centraal staan. | |||
= Hoofdstuk 7 – Consolidatie van de macht (ca. 1460–1499) = | |||
In de periode tussen circa 1460 en het overlijden van Dodonea Kamminga in 1499 vindt de feitelijke consolidatie plaats van de heerlijkheid Ameland. Onder Hajo Heringa, gehuwd met Dodonea, komen bestuurlijke, juridische, economische en ideologische elementen samen die de eerder verworven machtspositie niet alleen bestendigen, maar ook legitimeren. | |||
== 7.1 Consolidatie door huis, naam en traditie == | |||
De machtsconsolidatie onder Hajo en Dodonea is niet uitsluitend het gevolg van erfrechtelijke overdracht, maar berust tevens op het bewust cultiveren van een adellijke identiteit. Zoals Noomen heeft aangetoond, speelden daarbij huisbezit, naamvoering, wapen en overlevering een centrale rol. In de vijftiende eeuw waren de Cammingha’s verdeeld over meerdere families, waaronder de afstammingsfamilie op Dokemahuis en twee zogenoemde “huis-families”: de Eminga’s op Camminghaburen en de Jelmera’s alias Cammingha op Ameland. | |||
De Jelmera’s, hoewel niet patrilineair afstammend van de oudste Cammingha-lijn, namen de naam Cammingha over en cultiveerden actief een Cammingha-identiteit. Daarbij werd teruggegrepen op oude tradities, maar ook nieuwe narratieven ontwikkeld. Zo werd beweerd dat reeds in de vroege middeleeuwen Cammingha’s het klooster Foswerd op Ameland zouden hebben gesticht en dit later naar het vasteland zouden hebben verplaatst. Noomen typeert <ref>P.N. Noomen, '[https://pure.knaw.nl/ws/portalfiles/portal/475016/B_Leeuwarder_Hiistorische_Reeks_10-98.pdf De familie Cammingha in de middeleeuwen: haar relatie met de stad Leeuwarden en haar positie in Oostergo]', in: Leeuwarder historische reeks 6 (1997), p63-64</ref> deze voorstelling van zaken expliciet als een ‘invented tradition’, bedoeld om aanspraken op kloostergoed en rechten te legitimeren, voorbijgaand aan de feitelijke Jelmera-afstamming. Ze lijken daarmee terug te verwijzen naar de oude rechten die de oude familie uit Blija mogelijk via Foswert gehad heeft. Ze claimen daarmee oude wortels uit het gebied. | |||
Hoewel de heren van Ameland niet het volledige Cammingha-wapen voerden, maar het wapen Jelmera, gevierendeeld met één kam van de Cammingha’s<ref>Noomen, p63-64, [https://www.amelanderhistorie.nl/products/geschiedenis-van-het-wapen-van-ameland/ Jelmera-wapen]</ref>, is duidelijk dat zij zich nadrukkelijk als deel van de Cammingha-traditie presenteerden. Deze ideologische component vormt een wezenlijk onderdeel van de machtsconsolidatie in deze fase. | |||
== 7.2 Geestelijk recht en jurisdictie: de verklaring van 1466 == | |||
In 1466 verklaart Hajo Heringa zich bevoegd om het geestelijk recht op Ameland toe te staan en te handhaven, los van de dekens en kerkelijke jurisdictie van Ferwerd (Foswerd) <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB18:003475000:00098 OFO II, #64, ], 27-5-1466</ref>. In deze verklaring stelt hij dat er reeds vijfentwintig jaar geen effectief geestelijk gezag vanuit Ferwerd op Ameland is uitgeoefend. | |||
Deze termijn voert terug tot omstreeks 1440–1441. Hoewel niet met zekerheid is vast te stellen welk concreet moment of welke gebeurtenis Hajo hiermee bedoelt, valt deze periode samen met het overlijden van Peter Camminga en de daaropvolgende overgang van rechten via Sicco en diens zoon Doede naar Dodonea. Indien het geestelijk recht of de feitelijke zeggenschap daarover vóór die tijd door Peter Camminga werd uitgeoefend, dan kan Hajo’s verwijzing worden begrepen als een claim op een recht dat volgens hem reeds een kwart eeuw oningevuld was en dat hij zich nu, als echtgenoot en erfgenaam van Dodonea, bevoegd achtte te herstellen en af te dwingen. | |||
Deze interpretatie blijft noodzakelijkerwijs hypothetisch. De bron biedt geen expliciete onderbouwing voor de herkomst van het recht waarop Hajo zich beroept. Wel is duidelijk dat hij zich in 1466 als hoogste autoriteit op Ameland presenteert, ook ten opzichte van kerkelijke instellingen op het vasteland. | |||
== 7.3 Economische rechten: sefang en gedeelde inkomsten == | |||
De machtspositie van Hajo blijkt eveneens uit de regeling van economische rechten, met name die verbonden aan zee en visserij. In het geschil met het klooster Foswerd, vastgelegd in de baer van 1483, worden inkomsten uit onder meer sefang (zeevangst) en aanverwante rechten expliciet genoemd. De opbrengsten daarvan worden tussen Hajo en het klooster gedeeld, terwijl de feitelijke zeggenschap en handhaving in belangrijke mate bij Hajo berusten. | |||
Deze regeling bevestigt enerzijds het voortbestaan van oudere aanspraken van Foswerd op Ameland, maar maakt anderzijds duidelijk dat het klooster genoegen moet nemen met een gedeeld economisch belang zonder bijbehorende bestuurlijke macht. De heerlijke rechten – waaronder rechtspraak, handhaving en feitelijke controle – liggen bij Hajo en zijn erfgenamen. | |||
== 7.4 De baer van 1483: bevestiging van gevestigde macht == | |||
De baer van 1483 <ref>[https://resolver.kb.nl/resolve?urn=MMKB02:000121750:00247 OFO I, #326, ], 21-2-1483</ref> vormt het sluitstuk van deze fase van consolidatie. Formeel betreft het een bindende uitspraak door een college van geestelijken en notabelen, maar de samenstelling van dit college – met personen uit Leeuwarden, Ferwerd en Camminghaburen – weerspiegelt het netwerk waarbinnen Hajo opereerde. De uitspraak bevestigt zijn positie als dominante heer op Ameland, waarbij het klooster Foswerd zijn rechten behoudt voor zover zij economisch van aard zijn, maar geen zelfstandige macht uitoefent. | |||
Hiermee is de overgang voltooid van een situatie waarin verschillende externe machten aanspraken konden doen gelden op Ameland, naar een toestand waarin Hajo Heringa, handelend vanuit zijn huwelijk met Dodonea en ingebed in de Cammingha-traditie, de feitelijke en ideologische controle uitoefent. | |||
De gebeurtenissen van 1466 en 1483 bereiden daarmee de weg voor de erkenning van Ameland als een in hoge mate zelfstandige heerlijkheid, culminerend in de politieke constellatie van 1469 en de daaropvolgende periode. | |||
= Hoofdstuk 8: Bestendiging van de heerlijkheid (ca. 1466–1499) = | |||
== 8.1 Van erfpolitiek naar institutionele macht == | |||
Met de akten van 1466 en 1483 treedt Hajo Heringa niet langer uitsluitend op als erfgenaam of partij in conflicten, maar als gevestigde heer die rechtsmacht, inkomsten en bevoegdheden structureel naar zich toe trekt. | |||
De verklaring uit 1466, waarin Hajo het geestelijk recht op Ameland opeist en handhaaft los van Ferwerd, markeert een verschuiving van gedelegeerde of betwiste rechten naar een door hemzelf afgedwongen jurisdictie. Dat hij daarbij terugverwijst naar een periode van vijfentwintig jaar zonder effectief geestelijk gezag, onderstreept dat deze claim niet als een innovatie wordt gepresenteerd, maar als een herstel of formalisering van een reeds bestaande situatie. | |||
== 8.2 Consolidatie binnen bestaande verhoudingen == | |||
De baer van 1483 tussen Hajo en het klooster Foswerd laat zien dat deze machtspositie inmiddels breed wordt erkend. De uitspraak bevestigt niet alleen zijn rechten op inkomsten (waaronder visserij en andere opbrengsten), maar erkent ook zijn rol als bepalende partij in de verdeling en handhaving daarvan. | |||
Van een eenzijdige machtsgreep is daarbij geen sprake: Hajo opereert binnen het bestaande juridische instrumentarium van baeren, zoenlieden en kerkelijke betrokkenheid, maar weet deze consequent in zijn voordeel te benutten. Zijn macht is daarmee niet revolutionair, maar institutioneel verankerd. | |||
== 8.3 Het proces Egmond–Camminga (1527) == | |||
In 1527 komt het tot een juridisch geschil tussen het huis Egmond en de heren van Ameland uit het geslacht Camminga <ref>1818 [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/1.08.11/invnr/%40DEEL%203.~I~B~1793-1837~1818 Dagvaardiging van George Schenk van Tautenburgh, stadhouder-generaal in Friesland, aan Wytzo van Cammingha in het geschil met het huis van Egmond in de persoon van Magdalena van Wierdenburgh, douarière van Egmond, voogdes van Johan van Egmond, inzake de aanspraken van Egmond op Ameland], 20 november 1527 1 stuk, [https://www.canonvannederland.nl/nl/page/278111/de-camminga-s-en-de-nassaus. secundair]</ref>. Dit zogenoemde proces Egmond–Camminga vormt geen opmaat tot de machtsvorming op Ameland, maar een late, juridische toetsing van een positie die in de vijftiende eeuw feitelijk al was gevestigd. | |||
Het geschil moet worden gezien tegen de achtergrond van oudere grafelijke aanspraken op Ameland, die door het huis Egmond werden geacht te zijn blijven bestaan. Deze aanspraken sluiten aan bij veertiende- en vroeg-vijftiende-eeuwse machtsinterventies in Friesland en op de Waddeneilanden, waarbij Ameland herhaaldelijk als inzet of bondgenoot verschijnt. Dat dergelijke aanspraken ruim een eeuw later nogmaals juridisch worden gearticuleerd, wijst erop dat zij nooit volledig zijn uitgekristalliseerd, maar evenmin effectief zijn geëxerceerd. | |||
Voor de Camminga’s daarentegen was Ameland sinds het midden van de vijftiende eeuw geen betwist randgebied meer, maar een geïntegreerde heerlijkheid, waarin zij zowel wereldlijke als – in toenemende mate – geestelijke rechten uitoefenden. De machtsopbouw van Hajo Heringa, gehuwd met Dodonea Camminga, had tussen circa 1440 en 1483 geleid tot een situatie waarin externe aanspraken geen praktische betekenis meer hadden. De verklaring van 1466, waarin Hajo het geestelijk recht op Ameland losmaakt van Ferwerd, en de baer van 1483 met het klooster Foswerd tonen aan dat deze positie niet alleen werd geclaimd, maar ook werd afgedwongen. | |||
Het proces van 1527 maakt duidelijk dat deze machtspositie achteraf nog juridisch werd aangevochten, maar tegelijk bevestigt het impliciet dat de heren van Ameland inmiddels als zelfstandige rechtsdragers werden beschouwd. Het geschil raakt niet zozeer aan de dagelijkse uitoefening van gezag op Ameland, maar aan de legitimatie daarvan binnen een breder feodaal en grafelijk kader. In die zin weerspiegelt het proces een spanningsveld tussen oudere, formele aanspraken en een inmiddels bestendige feitelijke situatie. | |||
Daarmee vormt het proces Egmond–Camminga geen breukpunt in de ontwikkeling van de vrije heerlijkheid Ameland, maar veeleer een laat echo van eerdere machtsconflicten. Het onderstreept dat de consolidatie onder Hajo en zijn directe opvolgers zodanig was, dat externe aanspraken alleen nog langs juridische weg konden worden gearticuleerd, zonder dat zij de feitelijke autonomie van Ameland wezenlijk aantastten.<ref>Proces Egmond–Camminga (1527), nader uit te werken.</ref> | |||
== 8.4 Dynastieke continuïteit na Hajo == | |||
De dood van Dodonea in 1499 markeert het einde van de persoonlijke vereniging van de Jelmera- en Cammingha-lijnen, maar niet het einde van de dynastieke constructie die door haar huwelijk met Hajo Heringa tot stand was gebracht. Alle bekende nakomelingen van dit huwelijk presenteren zich voortaan als ''Camminga'', waarmee zij expliciet aansluiting zoeken bij het oudere en breder erkende adellijke geslacht.<ref>Noomen, p.63–64.</ref> | |||
Opmerkelijk is dat deze naamskeuze niet gepaard gaat met het overnemen van het volledige Cammingha-wapen. De heren van Ameland blijven het wapen Jelmera voeren, gevierendeeld met één kam van de Cammingha’s. Daarmee onderscheiden zij zich heraldisch van zowel de Ferwerder als de Dokkemahuis-tak van het geslacht Camminga, terwijl zij zich genealogisch en politiek wel als zodanig profileren.<ref>Noomen, p.63.</ref> | |||
Deze combinatie van naam en wapen weerspiegelt de uitkomst van de fusie: de Cammingha-identiteit verleent historische diepte en legitimatie, terwijl het Jelmera-wapen de verbondenheid met Ameland en de daar gevestigde machtsbasis blijft benadrukken. In Noomens terminologie gaat het hier om een typische ''huis-familie'', waarin bezit, traditie en machtsuitoefening zwaarder wegen dan zuiver patrilineaire afstamming.<ref>Noomen, p.63–64.</ref> | |||
== 8.5 Epiloog: Ameland als territoriale identiteit == | |||
Dat juist het Jelmera-wapen – en niet het volledige Cammingha-wapen – verbonden bleef aan de heerlijkheid Ameland, is veelzeggend. Het wapen raakt daarmee los van een specifieke familie en groeit uit tot een territoriaal symbool. In deze vorm blijft het wapen verbonden aan Ameland, ook wanneer de heerlijkheid later in andere handen overgaat. | |||
Na de Amelander tak van het geslacht Van Cammingha komt de heerlijkheid via vererving in bezit van het geslacht Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, waarna zij in [[De_verkoop_van_Ameland_aan_de_Oranjes|1704 wordt verkocht]] aan Johan Willem Friso van Nassau-Dietz. Via Willem IV en Willem V blijft Ameland onderdeel van het Nassause domein. Dat de huidige koning nog altijd de titel ''[https://nl.wikipedia.org/wiki/Titels_van_de_Nederlandse_koninklijke_familie#Historische_titels_van_de_Koning vrijheer van Ameland]'' voert, vormt de laatste schakel in een ontwikkeling die in de vijftiende eeuw, onder Hajo en Dodonea, haar beslissende vorm kreeg. | |||
=Open vragen en vervolgonderzoek= | |||
* Doede Siccosz. <1466? | |||
* Betekenis van 1441 (na Peter Camminga) | |||
* Vroege akten 1396–1429 en externe machtsinvloeden | |||
* Hypothese: Ritske geboren op Ameland | |||
= Familie- en erfenisoverzicht Kammynga/Heringa = | |||
== Stamboom en huwelijken == | |||
<pre> | |||
Ritske (c1383-1450) | |||
├─ Eerste huwelijk: Tjemck († >1430) | |||
│ ├─Sasker Heringa († <1450) | |||
│ ├─ Eerste huwelijk: Hilk († c.1431) | |||
│ │ ├─ Romke Heringa | |||
│ │ ├─ Kempe Heringa | |||
│ │ └─ Hajo Heringa († <1499) | |||
│ ├─ Tweede huwelijk: Idt van Aylva (weduwe van Heringa) | |||
│ │ ├─ Hajo Heringa († <1499) | |||
│ │ └─ [eventuele kinderen: geen primaire erfclaims vermeld] | |||
├─ Tweede huwelijk: Ayl (x <1450) | |||
└─ Buitenechtelijk: N.N. | |||
└─ Bastard halfbroer: Hannyke | |||
├─ Huwelijk 1: Thiede Doekes Hemmema (†? 1336) | |||
└─ Huwelijk 2: Doedt () | |||
--- | |||
Dodonea Kammynga († 1499) | |||
├─ Eerste huwelijk: Sicco | |||
│ └─ Doede Kammynga (erft Ameland) | |||
├─ Tweede huwelijk: Hajo Heringa | |||
│ └─ [Haar andere kinderen uit tweede huwelijk onbekend] | |||
├─ Testament 1499 regelt: | |||
│ ├─ Pieter Kammynga (zoon uit eerste huwelijk) | |||
│ │ └─ Gratiana (dochter van Pieter, vernoemd naar Dodonea's dochter uit eerste huwelijk) | |||
│ └─ Sjouck (dochter) krijgt trimdeel | |||
</pre> | |||
Huidige versie van 19 dec 2025 16:50
Hoofdstuk 1 – Ameland vóór en tijdens de opkomst van de Jelmera’s
Dit hoofdstuk beschrijft de bestuurlijke en juridische situatie van Ameland vóór het optreden van individuele hoofdelingen, en reconstrueert vervolgens de omstandigheden waaronder Ritske Jelmera en zijn familie zich tot machthebbers op het eiland konden ontwikkelen. Daarbij wordt nadrukkelijk onderscheid gemaakt tussen contemporaine bronnen en latere historiografische interpretaties.
1.1 Ameland vóór de hoofdelingen (tot ca. 1405)
Tot ver in de veertiende eeuw kende Ameland geen centraal bestuur onder één hoofdeling. In de oudste bekende oorkonden wordt het eiland vertegenwoordigd door collectieve aanduidingen als die goede luden van Aemlant. Dit wijst op een bestuurlijke structuur waarin de afzonderlijke dorpen – vermoedelijk via burgemeesters en volmachten – gezamenlijk optraden, zonder dat sprake was van een erfelijke heer.
In 1396 sloot hertog Albrecht van Beieren een overeenkomst met de vertegenwoordigers van Ameland, waarin wederzijdse vrede en neutraliteit werden vastgelegd. De formulering van deze overeenkomst laat zien dat de hertog zich richtte tot de gemeenschap als geheel, niet tot een individuele machthebber.[1]
Vergelijkbare bevestigingen van neutraliteit en vrijgeleide volgden in 1404 en 1405 [2]. Ook hierin blijft de collectieve aanduiding van de Amelanders gehandhaafd. Deze bronnen maken aannemelijk dat Ameland rond 1400 geen hoofdeling kende die het eiland als persoonlijk machtsgebied bestuurde. Daarbij dient te worden opgemerkt dat graaf Albrecht van Beieren in 1398 de heerlijkheden Ameland en De Bilt toekende aan Arend van Egmond [3], als beloning voor diens militaire steun. In de contemporaine bronnen uit 1396, 1404 en 1405 treedt Van Egmond echter niet op als vertegenwoordiger of bestuurder van Ameland. Dit wijst erop dat deze heerlijkheid in de praktijk geen feitelijke uitwerking heeft gehad.
In 1404 overleed Albrecht, en zijn zoon Willem VI leefde in onmin met Van Egmond. Dat kan verklaren waarom de graaf zich 'de goede luden' van Ameland richtte, en niet tot de door zijn vader aangestelde leenheer.
1.2 De betekenis van 1405: juridisch precedent, geen machtswisseling
Het jaar 1405 wordt in latere historiografie vaak genoemd als een keerpunt in de geschiedenis van Ameland. In contemporaine bronnen betreft het echter geen instelling van een nieuwe heer, maar een herbevestiging van eerdere afspraken over neutraliteit en vrijgeleide.
In latere eeuwen werd een verklaring die aan een landsdag te Hartwerd (1405) werd toegeschreven, door de Cammingha’s gebruikt als juridisch fundament voor de zelfstandige status van Ameland. Deze verklaring is slechts overgeleverd in latere vertalingen en afschriften; het originele stuk is verloren gegaan. Modern onderzoek heeft aannemelijk gemaakt dat de tekstinhoud betrouwbaar is, maar dat met de datering mogelijk is gemanipuleerd om de ouderdom en daarmee het gezag van het document te vergroten.[4]
Het belang van 1405 ligt derhalve niet in de vestiging van een Jelmera- of Cammingha-heerschappij, maar in het ontstaan van een juridisch precedent dat later door opeenvolgende machthebbers strategisch werd ingezet. In 1405 trad er nog geen hoofdeling namens de Amelanders op: zij spraken zelf. Eventuele hoofdelijke machtsvorming op het eiland behoort tot een latere fase en kan niet rechtstreeks aan deze gebeurtenissen worden gekoppeld.
1.3 Veranderingen rond 1420: crisis, heroriëntatie en macht
Secundaire bronnen noemen 1424 als het jaar waarin Ritske op Ameland verscheen, daarmee een bron implicerende. Die heb ik niet kunnen vinden, maar in 1424 is Jacoba van Beieren, kleindochter en erfgenaam van Albrecht, in oorlog met Jan van Brabant, haar tweede ex-man. Mogelijk verklaarde Ameland opnieuw zich afzijdig te houden aan de strijdende partijen, en mogelijk is die verklaring gedaan door Ritske, of iemand die zich heer van Ameland noemde.
In 1428 richt Philips van Bourgondië zich tot de 'heren van Ameland'. [5], wanneer Jacoba is verslagen. Secundaire bronnen melden ook dat Ritske in 1429 optrad als woordvoerder of vertegenwoordiger, mogelijk in een antwoord op die brief.
De eerste decennia van de vijftiende eeuw vormden een periode van ingrijpende veranderingen. De Sint-Elizabethsvloed van 1421 had grote gevolgen voor de Waddenregio, waaronder Ameland. Tegelijkertijd verscherpten de politieke tegenstellingen in Friesland zich, onder meer in het kader van de Schieringer- en Vetkoperstrijd en de bemoeienis van Hollandse en Bourgondische machthebbers.
In deze context lijken zich nieuwe machtsverhoudingen te hebben gevormd. Waar Ameland eerder collectief werd bestuurd, ontstond nu ruimte voor individuele hoofdelingen die hun positie ontleenden aan grondbezit, militaire bescherming en externe connecties. Het is in deze overgangsfase dat leden van de families Jelmera en Cammingha op Ameland verschijnen. Waarom juist Ameland in deze periode aantrekkelijk werd voor Friese elites, en welke politieke spanningen daaraan voorafgingen, wordt in een later hoofdstuk nader onderzocht.
Deze ontwikkelingen vormen geen breuk, maar een overgang: zij markeren het moment waarop externe druk, ecologische ontwrichting en regionale machtsverschuivingen het collectieve bestuursmodel kwetsbaar maakten en ruimte schiepen voor individuele machtsconcentratie.
1.4 Oudere machtsstructuren en aanknopingspunten vóór Ritske Jelmera
Hoewel Ritske Jelmera de eerste persoon is die met zekerheid als zelfstandige machthebber op Ameland kan worden aangewezen, wijzen verschillende aanwijzingen erop dat de wortels van deze positie verder teruggaan. Het betreft hier geen sluitend genealogisch bewijs, maar een samenhang van geografische, juridische en politieke factoren.
Reeds vóór het optreden van Ritske zijn er op Ameland tekenen van:
- afzonderlijke rechtsruimten;
- lokale elites met bezit zowel op het eiland als op het vasteland;
- een bewuste positionering ten opzichte van machtsvorming in Friesland.
In de veertiende eeuw maken delen van Friesland een proces van schaalvergroting en machtsconcentratie door, waarbij hoofdelingen hun positie versterken via oorlog, bondgenootschappen en bezit van stinsen. Ameland lijkt zich in dit proces steeds afzijdig te houden. Dit wijst op een strategie waarbij het eiland zich niet als onderdeel van Friesland presenteert, maar als een eigen rechtsruimte.
Daarnaast zijn er aanwijzingen dat families die later een centrale rol spelen (Jelmera, Camminga, Heringa) reeds vóór 1400 beschikken over:
- landbezit op Ameland;
- connecties met kloosters (zoals Ferwerd/Foswerd);
- verwantschappen met Friese hoofdelingen.
Het is aannemelijk dat deze combinatie van factoren een institutionele continuïteit vormde, waarop Ritske Jelmera kon voortbouwen. In dat licht moet zijn optreden niet worden gezien als een beginpunt, maar als een moment waarop bestaande structuren zichtbaar en juridisch herkenbaar worden.
1.5 Van Jelmera-stins tot Camminghaslot
Rond 1424–1425 werd nabij het huidige Ballum een stenen residentie gebouwd, later bekend als Jelmerastate. Deze bouw markeert een fundamentele verandering: de vestiging van een permanente, versterkte machtszetel op Ameland. De stins fungeerde als centrum van bestuur, rechtspraak en economische controle.
Chronologisch kan deze ontwikkeling als volgt worden samengevat:
- ca. 1424/1425 – bouw van een stenen residentie (Jelmera-stins) op Ameland;
- ca. 1450 – Ritske Jelmera beschikt aantoonbaar over de state en draagt deze over aan zijn nakomelingen;
- tweede helft 15e eeuw – via huwelijk en erfopvolging komt de machtspositie in handen van Hayo, kleinzoon van Ritske;
- vanaf deze periode wordt de naam Cammingha dominant, en raakt de residentie bekend als het Camminghaslot.
Via erfopvolging, huwelijkspolitiek en bestuurlijke consolidatie komt deze machtspositie uiteindelijk terecht bij Hayo Cammingha, die haar weet te legitimeren door erkenning van Bourgondische en later keizerlijke zijde. Daarmee wordt een lokale hoofdelijke machtspositie geleidelijk voorzien van dynastieke en externe legitimatie, een proces dat pas in de tweede helft van de vijftiende eeuw zijn formele beslag krijgt.
1.6 Afbakening en onderzoeksvragen
Dit hoofdstuk laat zien dat de opkomst van de Jelmera’s en later de Cammingha’s niet het gevolg was van één enkel besluit of document, maar van een proces waarin collectief bestuur plaatsmaakte voor hoofdelijke macht. Open vragen blijven onder meer:
- de precieze wijze waarop Jelmera- en Cammingha-bezit op Ameland werd verworven;
- de rol van externe machthebbers bij deze machtsvorming;
- de mate waarin latere bronnen oudere gebeurtenissen hebben hergeïnterpreteerd.
- de vraag of en in hoeverre deze machtsvorming kan worden begrepen als een bewuste strategie van Friese elites, of als een pragmatische reactie op veranderende omstandigheden.
Deze vragen vormen het uitgangspunt voor de volgende hoofdstukken.
Hoofdstuk 2: Parallelle elites en gedeelde belangen (ca. 1390–1458)
2.1 Inleiding: twee families, één machtsveld
De opkomst van hoofdelijke macht op Ameland in de eerste helft van de vijftiende eeuw laat zich niet herleiden tot één enkele persoon of familie. Zowel Ritske Jelmera als leden van de familie Camminga verschijnen in deze periode op het eiland, aanvankelijk zonder duidelijke hiërarchie tussen hen. Pas later, door erfopvolging en huwelijkspolitiek, vloeien deze lijnen samen. Om deze ontwikkeling te begrijpen, is het noodzakelijk beide families niet geïsoleerd, maar als parallel opererende elites te beschouwen.[6]
2.2 De Cammingha’s: beloning voor hertogelijke steun?
Van de familie Camminga is bekend dat zij zich aan het einde van de veertiende eeuw schaarde aan de zijde van de hertog van Beieren. In 1398 werd Gerrit van Cammingha door de graaf van Holland beleend met de stad Leeuwarden en omliggende gebieden, maar ook Ferwerd, een uitzonderlijk teken van vertrouwen en beloning.[7]
Hoewel Ameland in deze periode formeel buiten directe Friese rechtsmacht stond en aanvankelijk collectief werd vertegenwoordigd door de goede luden van Aemlant, is het voorstelbaar dat delen van het eiland of eraan verbonden rechten in dezelfde context als Leeuwarden aan hertoggezinde elites werden toegewezen, daar het klooster te Ferwerd rechten op Ameland had. Dat een belening van Ameland aan Arend van Egmond tussen 1398 en 1409 nauwelijks werd geëffectueerd, laat ruimte voor alternatieve machtsvorming op lokaal niveau.[8]
Uit onderzoek van Noomen[9] blijkt dat Peter Camminga tot de Ferwerder tak van de familie behoorde, een geslacht dat reeds generaties lang regionale machtsposities en goederen bezat. De Ferwerder-tak en de Cammingabuur tak zouden afsplitsingen zijn van familie uit Blija 250 jaar eerder. Blija en Ferwerd liggen naast elkaar, en tegenover Ameland, en behoren tot hetzelfde klooster gebied. Tegen deze achtergrond is het aannemelijk dat Camminga-belang op Ameland voortbouwde op oudere relaties en rechten, ook al ontbreken daarvoor directe schriftelijke getuigenissen. Het testament van Peter Camminga uit 1440, zoon van voornoemde Gerrit, vormt het vroegste expliciete bewijs voor Cammingha-bezit en -belang op Ameland, het is echter aannemelijk dat dat al veel ouder is.
2.3 Jelmera en Unga: een oudere Friese elite
De naam Jelmera behoort ook tot een oudere Friese elite, met wortels in Franekeradeel en omgeving. Ook de naam Unga duikt in deze context op als verwante of parallelle hoofdelingenlijn. Over de precieze herkomst van Ritske Jelmera bestaat geen zekerheid, maar zijn optreden vanaf de jaren 1420 wijst op iemand die reeds vóór zijn vestiging op Ameland over aanzien en netwerk beschikte.[10]
Het is aannemelijk dat ook deze familie — net als de Cammingha’s — zich in de spanningen tussen Friesland en Holland strategisch heeft gepositioneerd. Ameland bood daarbij een unieke combinatie van afstand tot het vasteland, economische mogelijkheden en juridische ambiguïteit.[11]
Hoewel hun banden met Dongjum, en Unga en Donia, erop wijzen dat ze oud zijn en van verder weg komen, zijn zij wel degenen die zich als eerste manifesteren op Ameland.
2.4 Waarom Ritske, en niet Camminga, als woordvoerder?
Een opvallende vraag is waarom Ritske Jelmera in de bronnen verschijnt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, terwijl de Cammingha’s aantoonbaar eveneens aanwezig en invloedrijk waren. Hiervoor zijn meerdere verklaringen denkbaar.
Ritske kan de oudste of meest gevestigde van de twee zijn geweest, of hij kan namens een collectief van belanghebbenden hebben gesproken. Het is ook mogelijk dat hij primair een politiek-juridische rol vervulde, terwijl de Cammingha’s hun machtsbasis vooral in Leeuwarden hadden.[12]
In dat geval fungeerden beide families niet als rivalen, maar als complementaire bondgenoten.
2.5 De alliantie vóór het huwelijk
Het huwelijk van Hayo Jelmera met Dodonea Camminga in 1458 [13] markeert geen plotselinge toenadering, maar lijkt eerder het formele sluitstuk van een al langer bestaande alliantie.
Dat Hayo op dat moment nog niet de primaire erfgenaam van Ameland was, maakt het huwelijk des te betekenisvoller: het verbindt twee machtsposities die reeds decennia naast elkaar bestonden. De latere fusie van Jelmera- en Camminga-erfenissen kan daarom het best worden begrepen als de institutionalisering van een bestaande samenwerking, niet als haar beginpunt.[14]
2.6 Conclusie
In de eerste helft van de vijftiende eeuw ontstaat op Ameland geen geïsoleerde heerschappij, maar een gedeeld eliteveld, waarin Jelmera- en Camminga-belangen parallel lopen. Hun gezamenlijke optreden, vermoedelijk geworteld in hertoggezinde netwerken en bevestigd door bezit, huwelijk en erfopvolging, vormt de voedingsbodem voor de latere dynastieke eenheid. De vraag is niet waarom zij samensmolten, maar hoe zij dat zo lang naast elkaar konden blijven zonder open conflict.[15]
Hoofdstuk 3: Van hoofdeling tot “heer” – Ameland tussen Fries recht en externe erkenning (1428–ca. 1430)
3.1 Inleiding: een titel met twee betekenissen
Wanneer in 1428 in Bourgondische stukken wordt gesproken over de heren van Ameland, lijkt dat op het eerste gezicht te wijzen op een feodale heerlijkheid in klassieke zin. Die lezing is echter misleidend. De betrokken machthebber(s) waren in oorsprong Friese hoofdelingen, geen leenmannen in Hollandse of Bourgondische dienst. De titel “heer” weerspiegelt hier primair een externe, diplomatieke aanduiding, geen interne rechtsverandering.[16]
3.2 De akte van 21 maart 1428
Op 21 maart 1428 bevestigde Philips van Bourgondië, ruwaard van Holland, eerdere brieven van Willem en Jan van Beieren en van Jan van Brabant, gericht aan de heren van Ameland, betreffende vrede, neutraliteit en vrijgeleide door hun gebieden.[17]
Deze akte is van bijzonder belang omdat zij:
- ondubbelzinnig aantoont dat Ameland extern werd benaderd als een territoriale eenheid;
- impliciet veronderstelt dat er een herkenbaar gezag bestond dat het eiland vertegenwoordigde;
- voortbouwt op eerdere neutraliteitsverklaringen uit 1396, 1404 en 1405, toen nog gesloten met de goede luden van Aemlant.[18]
Het verschil is subtiel maar wezenlijk: waar eerder een collectief werd aangesproken, suggereert 1428 een meer geconcentreerde machtsstructuur.
3.3 Hoofdeling, geen leenheer
Ondanks deze externe erkenning bleef de machtsbasis van de Amelander leider Fries van karakter. Zijn gezag berustte niet op leenrecht, maar op:
- bezit van land en rechten;
- controle over een versterkte woonplaats (stins);
- erkenning door lokale elites en verwanten;
- testamentaire erfopvolging, niet feodale successie.[19]
De “heer van Ameland” was daarmee functioneel een hoofdeling met een eiland als machtsbasis, geen vazal in een leenhiërarchie.
3.4 De stins als rechts- en machtsruimte
In het laatmiddeleeuwse Friesland functioneerde de stins niet alleen als versterkte woonplaats, maar ook als centrum van rechtspraak, bestuur en machtsuitoefening. Wie een stins bezat en bewoonde, oefende daarmee feitelijk gezag uit over de omliggende goederen en personen. [20]
Ook op Ameland moet de aanwezigheid van een stins in dit licht worden begrepen. De stins was:
- plaats van bewoning van de machthebber;
- locatie waar geschillen werden beslecht;
- fysiek symbool van zelfstandige rechtsmacht.
Dat Ameland als rechtsgebied herkenbaar was, blijkt onder meer uit:
- het voorkomen van Ameland in zelfstandige akten;
- het optreden van zoenlieden en wrmannen in Amelander geschillen;
- het ontbreken van directe onderwerping aan Friese landsrechtbanken.
De machtspositie van Ritske Jelmera en zijn opvolgers berustte daarmee niet uitsluitend op persoonlijke invloed of bezit, maar op het beheersen van een institutionele kern: de stins als drager van recht en gezag.
Dit verklaart tevens waarom huwelijken, erfenissen en testamenten zo’n centrale rol spelen in de machtsgeschiedenis van Ameland. Overdracht van bezit betekende overdracht van rechtsmacht.
3.5 Ritske Jelmera als vertegenwoordiger
Wanneer Ritske Jelmera kort daarna, in 1429, optreedt als vertegenwoordiger of woordvoerder van Ameland, sluit dat logisch aan op de situatie van 1428. Hij verschijnt niet uit het niets, maar treedt naar voren in een reeds erkende machtsstructuur.[21]
Of hij in 1429 reeds de enige machthebber was, valt niet met zekerheid vast te stellen. Het testament van Peter Cammingha uit 1440, opgesteld op Ameland, toont aan dat ook andere hoofdelingen daar resideerden en aanspraken hadden.[22]
3.6 Kinderen van Ritske Jelmera
Ritske huwde tweemaal, volgens Ferwerda [23], in 1430 was hij getrouwd met ene Hylck, en in 1450 met Ayl Citefout: Na het label <ref> ontbreekt het afsluitende label </ref> OFO II #216] 24-6-1450</ref>.
Daarin worden ook zijn kinderen genoemd:
- Sasker die de stins erft, zie hoofdstuk 6
- Jouck
- Jelts
- Wisk
- Anske, zij zou huwen met Sjuck Dekema, die een dochter had uit zijn eerste huwelijk. Zij kregen samen een kind, dat jong stierf. De dochter van Sjuck, Dodonea, erft van Anske [24]. Zij zal later trouwen met Hajo, de derde zoon van Sasker
Ritske had ook een bastaardzoon, Hannyke, die niet in zijn testament voorkomen. Hannyke was tweemaal gehuwd. Hij verschijnt in een akte uit 1439[25] , waarschijnlijk in het kader van huwelijkse voorwaarden of een boedelscheiding na het einde ervan (is Thiede overleden?), en werd genoemd in latere testamenten, waaronder dat van Hajo. Zijn weduwe Doedt maakte een testament in 1485[26].
3.6 Overgangsfase: van collectief naar dynastie
De periode 1428–ca. 1430 markeert daarmee een overgangsfase:
- van collectieve vertegenwoordiging (goede luden);
- naar individuele hoofdelijke dominantie;
- zonder dat dit al een exclusieve, erfelijke heerlijkheid in feodale zin was.
Pas in de daaropvolgende decennia, door erfopvolging, huwelijkspolitiek en het verdwijnen van parallelle lijnen, zou deze positie uitgroeien tot een vrijwel onbetwiste dynastieke heerschappij.[27]
3.7 Vooruitblik
De vraag is nu niet meer of er een machtscentrum op Ameland bestond, maar waar het vandaan kwam. Om dat te begrijpen, moeten we terug naar de oudere Jelmera-stins op het vasteland en nagaan hoe deze zijn betekenis verloor toen een nieuwe machtszetel op Ameland werd gevestigd. Dat vormt het onderwerp van het volgende hoofdstuk.[28]
Hoofdstuk 4 – De oude Jelmera-stins en het verschuiven van de machtsbasis (ca. 1300–1430)
4.1 Stamhuis, machtsruimte en identiteit
In het laatmiddeleeuwse Friesland was politieke macht niet uitsluitend verbonden aan afstamming, maar in belangrijke mate aan het bezit en de effectieve beheersing van een adellijke residentie of stins. Het stamhuis fungeerde daarbij als juridische, sociale en symbolische kern van een machtspositie. Wie het huis bezat en bewoonde, kon aanspraak maken op de bijbehorende rechten, ongeacht of deze via mannelijke lijn waren verkregen.
Deze constellatie verklaart waarom in de vijftiende eeuw patrilineaire afstamming regelmatig werd doorbroken door feitelijke machtsverhoudingen. Wanneer een volwassen man het stamhuis beheerste, ondersteund door bezit, lokale netwerken en geweldspotentieel, woog dat in de praktijk zwaarder dan abstracte erfregels. Het bezit van een stamhuis was daarmee niet slechts een gevolg van macht, maar ook een instrument om macht te legitimeren en te bestendigen.[29]
Voor de familie Camminga was Camminghaburen bij Leeuwarden het centrale stamhuis. Dit huis fungeerde al eeuwenlang als ankerpunt van adellijke status en familie-identiteit. In de vijftiende eeuw blijkt echter dat deze identiteit niet exclusief verbonden bleef aan één patrilineaire lijn. Zowel de Eminga’s als de Jelmera’s, die niet in mannelijke lijn van de oorspronkelijke Cammingha’s afstamden, namen de naam Camminga aan op basis van hun verwerving van het huis en de daarmee verbonden rechten.
Deze ontwikkeling laat zien dat ‘familie’ in deze context niet uitsluitend genealogisch moet worden opgevat, maar ook als een huis- en machtsverband. De naam Camminga werd een vehikel voor legitimatie: wie het huis bezat, kon zich als Camminga presenteren, zelfs wanneer de afstamming via vrouwelijke lijnen liep of geheel ontbrak. Dat sommige takken daarbij het oude Cammingha-wapen volledig overnamen, terwijl andere — zoals de Jelmera’s van Ameland — slechts elementen ervan incorporeerden, onderstreept het onderscheid tussen symbolische continuïteit en feitelijke macht.
Binnen dit kader krijgt ook de positie van Ameland betekenis. De Jelmera’s beschikten daar over een eigen machtsbasis, die losstond van het Camminghaburen-complex, maar er door huwelijk en vererving geleidelijk mee werd verbonden. De Amelander stins en het latere Amelandhuis in Leeuwarden fungeerden als aanvullende machtsruimten, waar bestuur, rechtspraak en representatie werden uitgeoefend. Het bezit van deze huizen stelde de Jelmera’s in staat zich zowel lokaal als regionaal te positioneren.
De combinatie van Amelander macht en verwerving van Cammingha-goederen leidde tot een hybride identiteit: Jelmera van oorsprong, Camminga in naam en traditie. Deze constructie was geen toevallig bijproduct van erfopvolging, maar een bewuste strategie om aanspraken te legitimeren, met name ten aanzien van goederen en rechten die verbonden waren aan het klooster Foswerd. In dit proces werd het verleden niet alleen doorgegeven, maar ook actief vormgegeven en, waar nodig, heruitgevonden.
Het begrip ‘stamhuis’ moet in dit licht worden begrepen als een dynamisch knooppunt van macht, herinnering en recht. Niet de bloedlijn alleen, maar de controle over huis en land bepaalde wie zich heer mocht noemen. Deze logica vormt de sleutel tot het begrijpen van de latere consolidatie van macht op Ameland en de rol die Hajo Jelmera daarin zou spelen.
4.2 De oudste Jelmera-stins (ca. 1300)
De Jelmera-stins wordt in de bronnen aangeduid als een van de oudere adellijke versterkingen in het gebied ten zuiden van Dongjum, in de terpbuurschap Bootwerd. De bouw wordt doorgaans rond het jaar 1300 geplaatst, en in 1410 wordt zij expliciet vermeld als dae alda stins, hieten Jelmersma.[30]
Deze formulering maakt duidelijk dat het hier om een reeds lang bestaande machtszetel ging, die haar betekenis ontleende aan zowel bezit als rechtsuitoefening. De stins fungeerde niet alleen als woonplaats, maar ook als juridisch ankerpunt binnen de rechtsomgang van Franekeradeel.
4.3 Bootwerd en Dongjum als rechtslandschap
Bootwerd was in de late middeleeuwen geen dorp in moderne zin, maar een samenstel van staten en stinsen met eigen rechtvoerende functies. Tot deze rechtsomgang behoorden onder meer:
- Jelmersma state;
- Lyomawrdstra state;
- Bootwerd state.
Deze staten lagen in elkaars onmiddellijke nabijheid en vormden gezamenlijk een lokaal machtscluster binnen het aester fiarndel van Franekeradeel. Het recht werd er niet permanent door de eigenaar zelf uitgeoefend, maar doorgaans door aangewezen rechters, die optraden namens de bezitter van de stins.[31]
4.4 Rechters namens afwezige eigenaren
In 1410 treedt Tjalling Rodmersma op als rechter van Donghum van dae alda stinse hieten Jelmersma.[32] Rodmersma woonde zelf niet op de stins, maar in het nabijgelegen Kitzelum. Zijn optreden moet dan ook worden begrepen als het voeren van het recht namens de eigenaar, niet als bewijs van eigendom.
Dit patroon herhaalt zich in latere jaren. In 1423–1425 wordt Tjaerd Jonga (ook: Junga, Unga) meerdere malen genoemd als rechter in het aester fiarndel.[33] In 1429 voert hij expliciet het recht voor Jelmera staeten, der ma hat alda stins.[34]
De formulering laat weinig twijfel: Tjaerd Jonga trad op namens de eigenaar van de Jelmera-stins, niet als zelfstandige machthebber.
4.5 Tjaerd Jonga als sleutelpersoon
Tjaerd Jonga is een centrale figuur in deze fase. Zijn optreden is steeds gekoppeld aan staten in de directe omgeving van Bootwerd en Dongjum, wat erop wijst dat hij lokaal verankerd was. Tegelijkertijd draagt zijn naam (Jonga / Unga / Unia) bij aan het vermoeden van een familieverband met Ritske Jelmera, die zich later expliciet ook Wnga noemt.[35]
Het is aannemelijk dat Tjaerd Jonga een verwant was — mogelijk een broer of neef — die als vertrouwenspersoon het recht uitoefende zolang de eigenaar zelf elders resideerde. Dit sluit aan bij een situatie waarin het zwaartepunt van bezit en bewoning reeds begon te verschuiven.
4.6 Het verdwijnen van de Jelmera-stins uit de bronnen
Na 1433 verdwijnen expliciete vermeldingen van de Jelmera-stins uit de rechtsbronnen.[36] Dit betekent niet noodzakelijk dat de stins fysiek werd verlaten of afgebroken, maar wel dat zij haar centrale juridische functie verloor.
Later bronnen spreken nog van een zaete te Doengium, hietende Boetwert, die in de zestiende eeuw in handen is van kerkelijke fondsen.[37] De oude Jelmera-stins lijkt dan reeds te zijn opgegaan in een breder goederencomplex, zonder zelfstandig stemrecht.
4.7 Gelijktijdige opkomst van een nieuwe stins
Parallel aan het verdwijnen van de oude Jelmera-stins uit de bronnen, verschijnt op Ameland een nieuwe machtszetel. Rond 1420–1425 wordt daar een stenen huis gebouwd, later bekend als Jelmera-stins en uiteindelijk als het Camminghaslot te Ballum.[38]
Deze gelijktijdigheid is opvallend: juist in de periode waarin de oude vasteland-stins haar juridische rol verliest, ontstaat op Ameland een nieuwe residentiële en bestuurlijke kern binnen dezelfde familiekring.
4.8 Geen breuk, maar verplaatsing
De beschikbare bronnen wijzen niet op een abrupte overdracht of verlies van bezit, maar op een geleidelijke verplaatsing van de machtsbasis. De oude Jelmera-stins bleef vermoedelijk nog geruime tijd als goed bestaan, terwijl het bestuurlijke en politieke zwaartepunt verschoof naar Ameland.
In deze context kan de Jelmera-stins bij Dongjum worden gezien als de moederstins, waaruit een nieuwe machtszetel voortkwam. De verplaatsing markeert geen einde van de Jelmera-lijn, maar juist haar transformatie — een proces dat uiteindelijk zou leiden tot de opkomst van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland.
Hoofdstuk 5 — Ritske Jelmera en de Amelander machtsbasis
5.1 Ritske Jelmera: afkomst en hoofdelingenpositie
Ritske Jelmera, geboren ca. 1383–1385, behoort tot de Friese hoofdelingenelite. In de bronnen wordt hij verbonden met meerdere invloedrijke geslachten, waaronder de Jelmera- en Unga-lijn. Beide families waren oorspronkelijk gevestigd aan de Friese wal en beschikten daar over stinsen die waren ingebed in de Friese rechtsstructuur en stemrecht verleenden in regionale vergaderingen.
Dat Ritske in latere bronnen ook als Unga wordt aangeduid, wijst op het samenkomen van deze familielijnen in zijn persoon. In de loop van de eerste helft van de 15e eeuw verschuift echter het zwaartepunt van deze familie geleidelijk van Franekeradeel naar Ameland. Deze verplaatsing laat zich niet herleiden tot één moment of beslissing, maar vormt het resultaat van een langer proces.
5.2 Vestiging op Ameland en de stins te Ballum
Op Ameland bevindt zich in de 15e eeuw een stins te Ballum, die in latere bronnen wordt verbonden met Ritske Jelmera en bekend zal worden als het Camminghaslot. Of deze stins door Ritske zelf is gebouwd, dan wel door zijn vader of een eerdere generatie is gesticht en later herbouwd of versterkt, is niet met zekerheid vast te stellen. In de literatuur worden verschillende dateringen genoemd (ca. 1400, begin 15e eeuw, 1424/1425, versterkt huis). Een herbouw na de Sint-Elisabethsvloed van 1421 behoort tot de mogelijkheden.
Ritske is niet de enige hoofdeling die zich in deze periode op Ameland vestigt. Uit het testament van Peter Kammingha blijkt dat ook hij er in 1440 resideerde, vermoedelijk al geruime tijd. Opvallend is dat in dat testament getuigen uit Leeuwarderadeel (Cammingabuur) worden opgeroepen, terwijl Ritske zelf daarbij afwezig is. Dit suggereert dat beide hoofdelingen op Ameland naast elkaar opereerden, zonder gezamenlijk op te treden in juridische zin.
Van belang is dat de stins te Ballum geen deel uitmaakte van de Friese rechtsstructuur en geen stemrecht verleende. Daarmee onderscheidde zij zich fundamenteel van de stinsen aan de wal. Juist dit ontbreken van institutionele inbedding maakte Ameland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen.
De vestiging van Ritske Jelmera op Ameland valt samen met een bredere politieke context. Na het overlijden van graaf Albrecht van Beieren in 1404 wijzigde het beleid van zijn opvolgers ten aanzien van perifere gebieden, wat onder meer blijkt uit de herbevestiging van afspraken met de ‘goede luden’ van Ameland in 1404 en 1405. Deze koerswijziging creëerde ruimte voor lokale machtsvorming buiten strikte feodale structuren.
5.3 Ritske als woordvoerder zonder formele titel (1428–1429)
In latere literatuur wordt gesteld dat Ritske Jelmera reeds vanaf circa 1424 als vertegenwoordiger van de Amelanders optrad. Voor deze vroege datering bestaan echter geen rechtstreeks overgeleverde primaire bronnen; zij lijkt te berusten op een interpretatie achteraf van zijn feitelijke machtspositie in de jaren daarna.
Een concreet aanknopingspunt vormt een akte van 21 maart 1428, waarin Philips van Bourgondië zich richt tot de ‘heren van Ameland’ inzake vrede, neutraliteit en vrijgeleide. Hoewel Ritske Jelmera daarin niet met naam wordt genoemd, weerspiegelt de formulering het feodale begrippenkader van de Bourgondische kanselarij. De term ‘heren’ hoeft niet te betekenen dat de aangesproken personen binnen een vastomlijnde leenstructuur formeel waren benoemd, maar duidt eerder op het bestaan van erkende lokale machthebbers.
In de literatuur wordt daarnaast herhaaldelijk melding gemaakt van een overeenkomst tussen Ritske Jelmera en de graaf van Holland in 1429, waarbij hij als woordvoerder of vertegenwoordiger van Ameland zou zijn opgetreden [39] [40] [41] [42]. Tot op heden is echter geen zelfstandige akte uit het grafelijk archief bekend die deze afspraak expliciet bevestigt. Het is daarom mogelijk dat het hier ging om een mondelinge regeling, een onderdeel van bredere vredesafspraken, of een later geconstrueerde interpretatie.
Dat Ritske zich in deze periode ‘heer van Ameland’ noemde, moet in dit licht vermoedelijk worden opgevat als een aanduiding van feitelijk leiderschap, niet als het resultaat van een formele titelverlening of een juridische zelfuitroeping.
5.4 Bezit, gezin en opvolging
Het testament van Ritske Jelmera uit 1450 [43] biedt inzicht in zijn bezit en prioriteiten. Daarin wordt de Jelmera-state stins op Ameland als kernbezit behandeld en vererfd door zijn oudste zoon Romke. Dit wijst erop dat Ameland tegen het midden van de 15e eeuw de primaire machtsbasis van de familie was geworden.
5.5 Twee stinsen, twee rechtsruimten
Gedurende Ritskes leven bestaan gedurende enige tijd twee machtscentra naast elkaar: de oudere Jelmersma-stins bij Dongjum aan de Friese wal en de stins te Ballum op Ameland. Deze stinsen vertegenwoordigen niet alleen verschillende locaties, maar ook verschillende rechtsruimten.
Aan de wal betekende bezit deelname aan de Friese rechtsorde, met bijbehorende verplichtingen en stemrecht. Dat Ritske daar niet permanent aanwezig was, blijkt onder meer uit het feit dat in 1410 Tjalling Rodmersma (OFO II #10, #17, #18) en in 1429 Tjaerd Jonga het recht voeren over de Jelmera-stins. Deze rechtvoering door derden wijst op afwezigheid of terugtreding van de eigenaar.
Ameland daarentegen stond buiten deze structuur. Juist dit ontbreken van inbedding in het Friese recht maakte het eiland tot een bijzondere machtsruimte, waarin gezag kon worden uitgeoefend zonder directe onderwerping aan Friese instellingen. Het verdwijnen van de Jelmersma-stins uit de bronnen van Franekeradeel en het ontbreken van verdere uitbouw van die machtspositie wijzen erop dat het zwaartepunt van de familie definitief werd verlegd.
5.6 Ameland als autonome machtsruimte
In de loop van de 15e eeuw ontwikkelt Ameland zich onder Ritske Jelmera tot een autonome machtsruimte. Externe machten als Holland en Bourgondië benaderen de lokale machthebbers vanuit hun feodale denkraam, terwijl de interne verhoudingen op het eiland blijven aansluiten bij Friese gebruiken, zoals blijkt uit testamenten en erfopvolging.
Dat deze machtspositie in de praktijk functioneerde, blijkt uit het conflict met het klooster van Foswerd over land en rechten op Ameland, dat in 1483 wordt beslecht. In deze akte wordt het klooster gedwongen zijn aanspraken te begrenzen, wat erop wijst dat wereldlijke machthebbers inmiddels voldoende positie hadden opgebouwd om zelfs kloosterbezit te herdefiniëren [44].
Hoewel sommige moderne overzichten stellen dat Ritske zich reeds in 1405 [45] op Ameland vestigde, ontbreekt daarvoor directe contemporaine onderbouwing. Aannemelijker is dat zijn machtspositie zich geleidelijk ontwikkelde in de jaren na 1420, parallel aan de opkomst van andere hoofdelingen in de regio. In 1428 richt Philips van Bourgondië zich expliciet tot de heren van Ameland, hoogstwaarschijnlijk aan de feitelijke machthebbers op het eiland, onder wie Ritske Jelmera en mogelijk zijn vader, zonder dat daarmee noodzakelijkerwijs een formeel-juridische titel als ‘heer’ was verbonden.
5.7 Van Jelmera naar Camminga
De voorstelling van Ritske Jelmera als een reeds vroeg formeel benoemde ‘heer van Ameland’ heeft in de historiografie een bijna canoniek karakter gekregen. Deze lezing lijkt mede het resultaat van een achteraf aangebrachte feodale interpretatie van een machtspositie die zich aanvankelijk buiten vaste rechtsstructuren ontwikkelde.
Na Ritske Jelmera gaat de machtspositie op Ameland over op zijn nakomelingen en verwanten, waarbij de Camminga-lijn een steeds prominentere rol speelt. Deze overgang verloopt geleidelijk en zonder scherpe breuk, wat wijst op een vroege compatibiliteit tussen beide geslachten.
De bevestiging van Ritskes kleinzoon door Karel de Stoute in 1469 [46] als erfheer van de vrije heerlijkheid Ameland vormt daarmee geen beginpunt, maar het sluitstuk van een ontwikkeling die zich in de voorafgaande decennia al in de praktijk had voltrokken.
Hoofdstuk 6: Familie en erfgoed van Sasker Heringa en Dodonea Kammynga
6.1 Sasker Heringa en zijn eerste huwelijk
Sasker Heringa (gestorven voor 1450) was in zijn eerste huwelijk met Hylck, die circa 1431 overleed. Uit dit huwelijk werden drie kinderen geboren: twee zoons en een dochter. Het huwelijk duurde ongeveer zes jaar. De erfelijke aanspraken van Hylck op Ameland gingen via haar kinderen door, en bij haar overlijden werd haar inbreng in de familie verdeeld volgens de toenmalige erfrechtelijke regels. Mogelijk bracht Hylck goederen of aanspraken in die later via haar kinderen, zoals Romke en Kempe, relevant werden.
6.2 Sasker Heringa en zijn tweede huwelijk
Na Hylcks overlijden trouwde Sasker met Idt van Aylva, weduwe van een Heringa. Idt bracht eigendommen en aanspraken van haar familie (ouders Aylva en Juwsma, mogelijk de ouders van Eelco Heringa) in dit huwelijk. Sasker had uit dit huwelijk geen overlevende kinderen vermeld in de akten, maar de nalatenschap van zijn eerste huwelijk bleef van invloed op de erfenis.
6.4 Doede Kammynga en de nakomelingen van Anske Ritska
Doede Kammynga was de zoon van Dodonea Kammynga uit haar eerste huwelijk met Sicco. Hij erfde goederen en aanspraken via zijn moeder. Romke en Kempe, de oudere broers van Hajo, hadden samen met Hayo Sasker aanspraak op bepaalde nalatenschappen van Anske Ritska. De verdeling van deze goederen en de regeling van schillen en schulden werd officieel vastgelegd in een baer (gerechtelijk akkoord) van 14 juni 1458 [47], getuige de betrokkenheid van lokale notarissen en scheidslieden.
6.5 Dodonea Kammynga en haar testament
Dodonea Kammynga stelde haar testament op 22 maart 1499 op. Zij overleed na Hajo, die al vóór 1499 was overleden. In haar testament regelde zij de verdeling van haar goederen onder haar kinderen en kleinkinderen, inclusief:
- Pieter Kammynga en zijn dochter Gratiana, die in Leeuwarden woonde en een aanzienlijke erfenis had. Gratiana was vernoemd naar een dochter uit het eerste huwelijk van Dodonea.
- Doede Kammynga, haar zoon uit het eerste huwelijk, met de verdeling van zowel roerende als onroerende goederen op Ameland.
- Sjouck (dochter van Dodonea), met specifieke verdelingen van huizen en goederen, inclusief de statta in Kaminghabuer en andere landerijen.
Het testament van Dodonea was zorgvuldig opgesteld met getuigen, waaronder priester Mammo (zie ook de baer van 1483), her Fedde, Pieter persona, en de broers Jan van Tirns en Gysbert van Boelzwerd, die de inhoud bevestigden en de executie van het testament ondersteunden. [48]
Het testament van Dodonea toont een uitzonderlijk niveau van rijkdom. Legaten omvatten onder meer:
- gouden rijnsgulden;
- tonnen bier;
- tonnen koyts;
- omvangrijke kerkelijke schenkingen.
Dit wijst erop dat de vervlechting van Jelmera- en Camminga-bezit niet slechts juridisch, maar ook economisch van groot gewicht was. Zo verwierf Hayo het Camminga-huis, dat daarmee bekend werd als het Amelandshuis of Heringahuis. Hij treedt in deze periode ook bestuurlijk op in Leeuwarderadeel.
Deze materiële basis vormde een essentiële voorwaarde voor de latere erkenning van de Cammingha’s als Vrij- en Erfheren van Ameland. [49]
6.6 Conclusie erfstructuur
Het geheel van deze akten en testamenten toont een complexe erfstructuur:
- De aanspraken van Sasker Heringa’s eerste huwelijk gingen door naar zijn kinderen Romke, Kempe en Hajo, waarbij de moeder Hylck waarschijnlijk goederen inbracht.
- De tweede vrouw Idt van Aylva bracht familiebezittingen in het huwelijk, maar had geen directe invloed op de Amelander erfenissen.
- Bastards en halfbroers, zoals Hannyke, kwamen incidenteel voor in testamenten en akten, maar hun aanspraken waren beperkt.
- De verdeling van goederen van Dodonea Kammynga na 1499 betrof zowel haar kinderen als kleinkinderen, waarbij Leeuwarder takken zoals Gratiana een rol speelden in de verdeling van het vermogen.
Deze herziene weergave legt de basis voor een correcte interpretatie van de latere hoofdstukken 7 en 8, waarin de verdeling van nalatenschappen en de juridische afwikkeling van Amelander goederen centraal staan.
Hoofdstuk 7 – Consolidatie van de macht (ca. 1460–1499)
In de periode tussen circa 1460 en het overlijden van Dodonea Kamminga in 1499 vindt de feitelijke consolidatie plaats van de heerlijkheid Ameland. Onder Hajo Heringa, gehuwd met Dodonea, komen bestuurlijke, juridische, economische en ideologische elementen samen die de eerder verworven machtspositie niet alleen bestendigen, maar ook legitimeren.
7.1 Consolidatie door huis, naam en traditie
De machtsconsolidatie onder Hajo en Dodonea is niet uitsluitend het gevolg van erfrechtelijke overdracht, maar berust tevens op het bewust cultiveren van een adellijke identiteit. Zoals Noomen heeft aangetoond, speelden daarbij huisbezit, naamvoering, wapen en overlevering een centrale rol. In de vijftiende eeuw waren de Cammingha’s verdeeld over meerdere families, waaronder de afstammingsfamilie op Dokemahuis en twee zogenoemde “huis-families”: de Eminga’s op Camminghaburen en de Jelmera’s alias Cammingha op Ameland.
De Jelmera’s, hoewel niet patrilineair afstammend van de oudste Cammingha-lijn, namen de naam Cammingha over en cultiveerden actief een Cammingha-identiteit. Daarbij werd teruggegrepen op oude tradities, maar ook nieuwe narratieven ontwikkeld. Zo werd beweerd dat reeds in de vroege middeleeuwen Cammingha’s het klooster Foswerd op Ameland zouden hebben gesticht en dit later naar het vasteland zouden hebben verplaatst. Noomen typeert [50] deze voorstelling van zaken expliciet als een ‘invented tradition’, bedoeld om aanspraken op kloostergoed en rechten te legitimeren, voorbijgaand aan de feitelijke Jelmera-afstamming. Ze lijken daarmee terug te verwijzen naar de oude rechten die de oude familie uit Blija mogelijk via Foswert gehad heeft. Ze claimen daarmee oude wortels uit het gebied.
Hoewel de heren van Ameland niet het volledige Cammingha-wapen voerden, maar het wapen Jelmera, gevierendeeld met één kam van de Cammingha’s[51], is duidelijk dat zij zich nadrukkelijk als deel van de Cammingha-traditie presenteerden. Deze ideologische component vormt een wezenlijk onderdeel van de machtsconsolidatie in deze fase.
7.2 Geestelijk recht en jurisdictie: de verklaring van 1466
In 1466 verklaart Hajo Heringa zich bevoegd om het geestelijk recht op Ameland toe te staan en te handhaven, los van de dekens en kerkelijke jurisdictie van Ferwerd (Foswerd) [52]. In deze verklaring stelt hij dat er reeds vijfentwintig jaar geen effectief geestelijk gezag vanuit Ferwerd op Ameland is uitgeoefend.
Deze termijn voert terug tot omstreeks 1440–1441. Hoewel niet met zekerheid is vast te stellen welk concreet moment of welke gebeurtenis Hajo hiermee bedoelt, valt deze periode samen met het overlijden van Peter Camminga en de daaropvolgende overgang van rechten via Sicco en diens zoon Doede naar Dodonea. Indien het geestelijk recht of de feitelijke zeggenschap daarover vóór die tijd door Peter Camminga werd uitgeoefend, dan kan Hajo’s verwijzing worden begrepen als een claim op een recht dat volgens hem reeds een kwart eeuw oningevuld was en dat hij zich nu, als echtgenoot en erfgenaam van Dodonea, bevoegd achtte te herstellen en af te dwingen.
Deze interpretatie blijft noodzakelijkerwijs hypothetisch. De bron biedt geen expliciete onderbouwing voor de herkomst van het recht waarop Hajo zich beroept. Wel is duidelijk dat hij zich in 1466 als hoogste autoriteit op Ameland presenteert, ook ten opzichte van kerkelijke instellingen op het vasteland.
7.3 Economische rechten: sefang en gedeelde inkomsten
De machtspositie van Hajo blijkt eveneens uit de regeling van economische rechten, met name die verbonden aan zee en visserij. In het geschil met het klooster Foswerd, vastgelegd in de baer van 1483, worden inkomsten uit onder meer sefang (zeevangst) en aanverwante rechten expliciet genoemd. De opbrengsten daarvan worden tussen Hajo en het klooster gedeeld, terwijl de feitelijke zeggenschap en handhaving in belangrijke mate bij Hajo berusten.
Deze regeling bevestigt enerzijds het voortbestaan van oudere aanspraken van Foswerd op Ameland, maar maakt anderzijds duidelijk dat het klooster genoegen moet nemen met een gedeeld economisch belang zonder bijbehorende bestuurlijke macht. De heerlijke rechten – waaronder rechtspraak, handhaving en feitelijke controle – liggen bij Hajo en zijn erfgenamen.
7.4 De baer van 1483: bevestiging van gevestigde macht
De baer van 1483 [53] vormt het sluitstuk van deze fase van consolidatie. Formeel betreft het een bindende uitspraak door een college van geestelijken en notabelen, maar de samenstelling van dit college – met personen uit Leeuwarden, Ferwerd en Camminghaburen – weerspiegelt het netwerk waarbinnen Hajo opereerde. De uitspraak bevestigt zijn positie als dominante heer op Ameland, waarbij het klooster Foswerd zijn rechten behoudt voor zover zij economisch van aard zijn, maar geen zelfstandige macht uitoefent.
Hiermee is de overgang voltooid van een situatie waarin verschillende externe machten aanspraken konden doen gelden op Ameland, naar een toestand waarin Hajo Heringa, handelend vanuit zijn huwelijk met Dodonea en ingebed in de Cammingha-traditie, de feitelijke en ideologische controle uitoefent.
De gebeurtenissen van 1466 en 1483 bereiden daarmee de weg voor de erkenning van Ameland als een in hoge mate zelfstandige heerlijkheid, culminerend in de politieke constellatie van 1469 en de daaropvolgende periode.
Hoofdstuk 8: Bestendiging van de heerlijkheid (ca. 1466–1499)
8.1 Van erfpolitiek naar institutionele macht
Met de akten van 1466 en 1483 treedt Hajo Heringa niet langer uitsluitend op als erfgenaam of partij in conflicten, maar als gevestigde heer die rechtsmacht, inkomsten en bevoegdheden structureel naar zich toe trekt.
De verklaring uit 1466, waarin Hajo het geestelijk recht op Ameland opeist en handhaaft los van Ferwerd, markeert een verschuiving van gedelegeerde of betwiste rechten naar een door hemzelf afgedwongen jurisdictie. Dat hij daarbij terugverwijst naar een periode van vijfentwintig jaar zonder effectief geestelijk gezag, onderstreept dat deze claim niet als een innovatie wordt gepresenteerd, maar als een herstel of formalisering van een reeds bestaande situatie.
8.2 Consolidatie binnen bestaande verhoudingen
De baer van 1483 tussen Hajo en het klooster Foswerd laat zien dat deze machtspositie inmiddels breed wordt erkend. De uitspraak bevestigt niet alleen zijn rechten op inkomsten (waaronder visserij en andere opbrengsten), maar erkent ook zijn rol als bepalende partij in de verdeling en handhaving daarvan.
Van een eenzijdige machtsgreep is daarbij geen sprake: Hajo opereert binnen het bestaande juridische instrumentarium van baeren, zoenlieden en kerkelijke betrokkenheid, maar weet deze consequent in zijn voordeel te benutten. Zijn macht is daarmee niet revolutionair, maar institutioneel verankerd.
8.3 Het proces Egmond–Camminga (1527)
In 1527 komt het tot een juridisch geschil tussen het huis Egmond en de heren van Ameland uit het geslacht Camminga [54]. Dit zogenoemde proces Egmond–Camminga vormt geen opmaat tot de machtsvorming op Ameland, maar een late, juridische toetsing van een positie die in de vijftiende eeuw feitelijk al was gevestigd.
Het geschil moet worden gezien tegen de achtergrond van oudere grafelijke aanspraken op Ameland, die door het huis Egmond werden geacht te zijn blijven bestaan. Deze aanspraken sluiten aan bij veertiende- en vroeg-vijftiende-eeuwse machtsinterventies in Friesland en op de Waddeneilanden, waarbij Ameland herhaaldelijk als inzet of bondgenoot verschijnt. Dat dergelijke aanspraken ruim een eeuw later nogmaals juridisch worden gearticuleerd, wijst erop dat zij nooit volledig zijn uitgekristalliseerd, maar evenmin effectief zijn geëxerceerd.
Voor de Camminga’s daarentegen was Ameland sinds het midden van de vijftiende eeuw geen betwist randgebied meer, maar een geïntegreerde heerlijkheid, waarin zij zowel wereldlijke als – in toenemende mate – geestelijke rechten uitoefenden. De machtsopbouw van Hajo Heringa, gehuwd met Dodonea Camminga, had tussen circa 1440 en 1483 geleid tot een situatie waarin externe aanspraken geen praktische betekenis meer hadden. De verklaring van 1466, waarin Hajo het geestelijk recht op Ameland losmaakt van Ferwerd, en de baer van 1483 met het klooster Foswerd tonen aan dat deze positie niet alleen werd geclaimd, maar ook werd afgedwongen.
Het proces van 1527 maakt duidelijk dat deze machtspositie achteraf nog juridisch werd aangevochten, maar tegelijk bevestigt het impliciet dat de heren van Ameland inmiddels als zelfstandige rechtsdragers werden beschouwd. Het geschil raakt niet zozeer aan de dagelijkse uitoefening van gezag op Ameland, maar aan de legitimatie daarvan binnen een breder feodaal en grafelijk kader. In die zin weerspiegelt het proces een spanningsveld tussen oudere, formele aanspraken en een inmiddels bestendige feitelijke situatie.
Daarmee vormt het proces Egmond–Camminga geen breukpunt in de ontwikkeling van de vrije heerlijkheid Ameland, maar veeleer een laat echo van eerdere machtsconflicten. Het onderstreept dat de consolidatie onder Hajo en zijn directe opvolgers zodanig was, dat externe aanspraken alleen nog langs juridische weg konden worden gearticuleerd, zonder dat zij de feitelijke autonomie van Ameland wezenlijk aantastten.[55]
8.4 Dynastieke continuïteit na Hajo
De dood van Dodonea in 1499 markeert het einde van de persoonlijke vereniging van de Jelmera- en Cammingha-lijnen, maar niet het einde van de dynastieke constructie die door haar huwelijk met Hajo Heringa tot stand was gebracht. Alle bekende nakomelingen van dit huwelijk presenteren zich voortaan als Camminga, waarmee zij expliciet aansluiting zoeken bij het oudere en breder erkende adellijke geslacht.[56]
Opmerkelijk is dat deze naamskeuze niet gepaard gaat met het overnemen van het volledige Cammingha-wapen. De heren van Ameland blijven het wapen Jelmera voeren, gevierendeeld met één kam van de Cammingha’s. Daarmee onderscheiden zij zich heraldisch van zowel de Ferwerder als de Dokkemahuis-tak van het geslacht Camminga, terwijl zij zich genealogisch en politiek wel als zodanig profileren.[57]
Deze combinatie van naam en wapen weerspiegelt de uitkomst van de fusie: de Cammingha-identiteit verleent historische diepte en legitimatie, terwijl het Jelmera-wapen de verbondenheid met Ameland en de daar gevestigde machtsbasis blijft benadrukken. In Noomens terminologie gaat het hier om een typische huis-familie, waarin bezit, traditie en machtsuitoefening zwaarder wegen dan zuiver patrilineaire afstamming.[58]
8.5 Epiloog: Ameland als territoriale identiteit
Dat juist het Jelmera-wapen – en niet het volledige Cammingha-wapen – verbonden bleef aan de heerlijkheid Ameland, is veelzeggend. Het wapen raakt daarmee los van een specifieke familie en groeit uit tot een territoriaal symbool. In deze vorm blijft het wapen verbonden aan Ameland, ook wanneer de heerlijkheid later in andere handen overgaat.
Na de Amelander tak van het geslacht Van Cammingha komt de heerlijkheid via vererving in bezit van het geslacht Thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, waarna zij in 1704 wordt verkocht aan Johan Willem Friso van Nassau-Dietz. Via Willem IV en Willem V blijft Ameland onderdeel van het Nassause domein. Dat de huidige koning nog altijd de titel vrijheer van Ameland voert, vormt de laatste schakel in een ontwikkeling die in de vijftiende eeuw, onder Hajo en Dodonea, haar beslissende vorm kreeg.
Open vragen en vervolgonderzoek
- Doede Siccosz. <1466?
- Betekenis van 1441 (na Peter Camminga)
- Vroege akten 1396–1429 en externe machtsinvloeden
- Hypothese: Ritske geboren op Ameland
Familie- en erfenisoverzicht Kammynga/Heringa
Stamboom en huwelijken
Ritske (c1383-1450)
├─ Eerste huwelijk: Tjemck († >1430)
│ ├─Sasker Heringa († <1450)
│ ├─ Eerste huwelijk: Hilk († c.1431)
│ │ ├─ Romke Heringa
│ │ ├─ Kempe Heringa
│ │ └─ Hajo Heringa († <1499)
│ ├─ Tweede huwelijk: Idt van Aylva (weduwe van Heringa)
│ │ ├─ Hajo Heringa († <1499)
│ │ └─ [eventuele kinderen: geen primaire erfclaims vermeld]
├─ Tweede huwelijk: Ayl (x <1450)
└─ Buitenechtelijk: N.N.
└─ Bastard halfbroer: Hannyke
├─ Huwelijk 1: Thiede Doekes Hemmema (†? 1336)
└─ Huwelijk 2: Doedt ()
---
Dodonea Kammynga († 1499)
├─ Eerste huwelijk: Sicco
│ └─ Doede Kammynga (erft Ameland)
├─ Tweede huwelijk: Hajo Heringa
│ └─ [Haar andere kinderen uit tweede huwelijk onbekend]
├─ Testament 1499 regelt:
│ ├─ Pieter Kammynga (zoon uit eerste huwelijk)
│ │ └─ Gratiana (dochter van Pieter, vernoemd naar Dodonea's dochter uit eerste huwelijk)
│ └─ Sjouck (dochter) krijgt trimdeel
- ↑ Oorkonde 10 juni 1396; secundaire bespreking via amelanderhistorie.nl
- ↑ 1794. Akte van neutraliteit en vrijgeleide van hertog Jan van Beieren aan de heren van Ameland in zijn gebieden, 10 december 1405
- ↑ [leenbrief Egmond]
- ↑ Oebele Vries, Ferdban. Oudfriese oorkonden en hun verhaal
- ↑ 1795. Akte van bevestiging van Philips van Bourgondië, ruwaard van Holland, van de brieven van Willem en Jan van Beieren en van Jan van Brabant aan de heren van Ameland betreffende vrede, neutraliteit en vrijgeleide door zijn gebieden. Afschrift. 21 maart 1428
- ↑ Analyse op basis van OFO I–III en latere historiografie; synthese van verspreide vermeldingen.
- ↑ Zie o.a. literatuur over Camminghabuer en de belening van 1398; secundaire samenvattingen bij Stinsen in Friesland.
- ↑ Ameland en de Van Cammingha's (2), Amelander Historie
- ↑ P.N. Noomen, 'De familie Cammingha in de middeleeuwen: haar relatie met de stad Leeuwarden en haar positie in Oostergo', p60
- ↑ OFO I–II; genealogische reconstructie op basis van verspreide vermeldingen.
- ↑ Contextuele analyse; vgl. O. Vries, Ferdban.
- ↑ Hypothese; gebaseerd op rolverdeling zichtbaar in OFO-bronnen en stedelijke context Leeuwarden.
- ↑ OFO II #219, 14-6-1458
- ↑ Analyse op basis van erfopvolging Jelmera/Camminga, OFO III–IV.
- ↑ Synthetische conclusie.
- ↑ Contextuele interpretatie van akten 1428; inventaris Nassause Domeinraad.
- ↑ Nationaal Archief, archief Nassause Domeinraad, inv.nr. 1795.
- ↑ Amelander Historie; neutraliteitsaktes 1396–1405.
- ↑ Vergelijking Fries hoofdelingenrecht en feodaal leenrecht; OFO-context 1450, 1483/6.
- ↑ Algemene literatuur over Friese stinsen; Stinsen in Friesland.
- ↑ Secundaire bron: Stinsen in Friesland; ontbrekende primaire OFO-verwijzing.
- ↑ OFO II, nr. 215 (1440).
- ↑ Adelyk en Aanzienelyk wapen-boek, A. Ferwerda, 1760
- ↑ OFO II #218, 6-5-1454
- ↑ OFO II #214, 1439
- ↑ OFO I #342, 13-7-1485
- ↑ Vooruitwijzing naar hoofdstukken 4–5.
- ↑ Structurerende vooruitblik.
- ↑ Noomen p64-64
- ↑ OFO II, nr. 18 (1410), plaatsvermelding Dongjum.
- ↑ Algemene rechtspraktijk in Westergo; vgl. OFO II, [1], [2] diverse rechtsomgangen.
- ↑ OFO II #18 (1410), 1410 en later.
- ↑ OFO II, nrs. 10, 17, 18 (1423–1425).
- ↑ OFO II, OFO II #17, 1429, 1429.
- ↑ Testament Ritske Jelmera (1450), OFO IV.
- ↑ Laatste vermelding: II, nr. 18, item w (1433). 1433
- ↑ FC2, 1511–1543.
- ↑ Canon van Ameland; Stinsen in Friesland, Ballum. Wikipedia AH, Ferwerda, Cammingha-slot
- ↑ overeenkomst met de graaf
- ↑ woordvoerder van Ameland
- ↑ vertegenwoordiger
- ↑ woordvoerder, 1429
- ↑ testament Ritske 1450
- ↑ OFO I, #326, , 21-2-1483
- ↑ 1794 Akte van neutraliteit en vrijgeleide van hertog Jan van Beieren aan de heren van Ameland in zijn gebieden, 10 december 1405
- ↑ bevestiging door Karel de Stoute, secundair
- ↑ OFO II #219, 14-6-1458
- ↑ OFO I #440 (testament Dodonea Camminga, 1499)
- ↑ OFO II #82, 13-7-1476
- ↑ P.N. Noomen, 'De familie Cammingha in de middeleeuwen: haar relatie met de stad Leeuwarden en haar positie in Oostergo', in: Leeuwarder historische reeks 6 (1997), p63-64
- ↑ Noomen, p63-64, Jelmera-wapen
- ↑ OFO II, #64, , 27-5-1466
- ↑ OFO I, #326, , 21-2-1483
- ↑ 1818 Dagvaardiging van George Schenk van Tautenburgh, stadhouder-generaal in Friesland, aan Wytzo van Cammingha in het geschil met het huis van Egmond in de persoon van Magdalena van Wierdenburgh, douarière van Egmond, voogdes van Johan van Egmond, inzake de aanspraken van Egmond op Ameland, 20 november 1527 1 stuk, secundair
- ↑ Proces Egmond–Camminga (1527), nader uit te werken.
- ↑ Noomen, p.63–64.
- ↑ Noomen, p.63.
- ↑ Noomen, p.63–64.